Ik sta voor de voordeur van het huis van Marjolijn. Denk ik. Er zijn meerdere deurbellen, maar de naam van Marjolijn ontbreekt. Ik twijfel. Ben ik op het goede adres? Ik ijsbeer even – de pottenbakkende buren kijken me vragend aan – maar druk dan op de bel zonder naam. Zoemend springt de deur open. Goed gekozen. ‘Je moet helemaal naar boven!’ klinkt een vrolijke stem. ‘Wil je koffie?’
Marjolijn staat me op te wachten, leunend tegen het deurportaal. Ze draagt haar lange haar los. Ze ziet er verzorgd en artistiek uit, net als haar ruime bovenwoning. De houten vloer kraakt een beetje wanneer ze er overheen loopt. Ze smeert snel een boterham, want door eerdere interviews heeft ze nog geen tijd gehad voor haar ontbijt. Vanuit de keuken stelt ze allerlei vragen, terwijl ze relaxed leunt tegen haar aanrecht. Ze praat langzaam en bedachtzaam. Wie ben je? Wat doe je allemaal? Waar houd je van? Ze is oprecht geïnteresseerd en denkt na over mijn antwoorden. Ik bewonder haar rust, want ik weet dat haar agenda zo ongeveer ontploft. Ze werkt momenteel aan een theatervoorstelling, schrijft en treedt op.
We gaan aan tafel zitten. Voor me ligt de bundel Als Mozes had doorgevraagd en ik vraag of Marjolijn het gedicht ‘Aan een ruimtevaarder, voor André Kuipers’ wil voorlezen. Ze knikt en draagt rustig en duidelijk voor. De voordracht kun je hier beluisteren.
Marjolijn vertelt dat André Kuipers het gedicht vanuit Houston Space Center voordroeg. Dat filmpje kun je hier bekijken.
Je schrijft een gedicht aan een ruimtevaarder en bent huisdichter bij het ruimtevaartcentrum ESA in Noordwijk. Waardoor ben je gefascineerd geraakt door dit onderwerp?
‘Ik vind het fijn om uit te zoomen. Het is prettig om door het ruimtevaartcentrum te lopen. Ik kijk naar de foto’s van de sterren en het heelal en besef hoe klein, hoe nietig ik ben. Je bent in feite niks als mens. Ik word rustig van die gedachte. Je kunt het je niet voorstellen en toch is het zo. Het idee maakt me kalm: ik heb er geen controle over.’
Als jij, als mens, zo klein en nietig bent, heeft het dan wel zin om te schrijven?
‘Dat idee helpt me juist bij het schrijven. Zoals alle mensen die publieke dingen doen, ben ik toch wel bezig met recensies, met mensen die me aanspreken, de verkoopcijfers… Als ik mezelf in het heelal plaats, zie ik dat ook al die reacties van mensen op mijn werk in feite niet bestaan, opgaan in het grootse. Ik besef dan dat je alleen maar iets hoeft te doen omdat je het wilt. Er is geen enkele andere reden. Dat is een fijn gevoel.’
Je hebt godsdienstwetenschappen gestudeerd. Hoe kun je de interesses ‘ruimtevaart’ en ‘godsdienst’ aan elkaar koppelen?
‘Het lijkt op elkaar, maar is toch anders. We weten dat het heelal er is, maar weten niet of er een god is. Er zijn zoveel onverklaarbare dingen. Ik vind het interessant dat religies daar grip op proberen te krijgen. Ze proberen er vorm aan te geven door verhalen te vertellen die iedereen snapt.
Zelf ben ik overigens niet gelovig. Nou ja, wel als mens, in de meest letterlijke zin van het woord. Ik geloof heel veel. Dat vind ik een fijne levenshouding. Maar God of religie is voor mij een omweg. Ik vind het mooie verhalen, maar zou zelf niet bij een godsdienst kunnen horen.’
Je vertelt dat je houdt van uitzoomen. Waarom niet van inzoomen?
‘Het kost me meer moeite om bijvoorbeeld diep in te gaan op een onderwerp als ‘liefde’. Dat komt misschien nog wel, later. De beweging is nu: afstand nemen, een ander perspectief nemen.
Ik ben bezig met identiteit, bestemming, zoals iedereen. Iedereen vraagt zich af: wat doe ik hier eigenlijk? Door afstand te nemen kan ik mezelf relativeren. Dat vind ik prettig. Daardoor durf ik juist weer meer voor mezelf te kiezen. De druk valt weg, waardoor ik meer durf te kijken naar wat ik echt wil. Ik heb al gevonden wat ik wil in het leven: schrijven en theater maken. Binnen mijn werk kan ik alle vragen stellen en alles onderzoeken.’
Die vragen lijken ook vaak over tijd te gaan. Hoe komt dat?
‘Ik houd van de laatste zin uit het gedicht ‘Voor later’: ‘Als het niet gebeurd is, staat het me waarschijnlijk nog te wachten’. Die gedachte vind ik leuk, grappig ook. Je weet niet of het een droom is of een angst. Het is een feit dat droom en werkelijkheid door elkaar lopen. Gingen de dingen zoals je ze herinnert? Of ben je bang voor later? Projecteer je dingen van toen op nu of andersom?
Ik heb twee zussen en onze herinneringen zijn vaak heel anders. Dan vertelt mijn zus iets en zeg ik: maar dat was ik! Of andersom. Het is schimmig. Je weet niet of het vroeger of later was. Soms droom je iets en plaats je die droom in het nu. Daarna weet je niet meer wat nu eerst was. Interessant is dat; je kunt het verwarren en door elkaar schudden. Ik herinner me bijvoorbeeld veel van vroeger. Ik was heel jong. Of het waar is weet ik niet.
Tijd is voor mij heel interessant. Ik heb geen grootouders meer, maar wel goede herinneringen aan ze. Mijn grootvader leefde het langst. Hij werd 90. Ik was altijd gefascineerd door het feit dat ik op hem lijk, dat bepaalde dingen zijn doorgegeven. Ik voelde me soms bijna ook oud als ik bij hem zat. Alsof ik opeens 70 jaar vooruitschoot. Het is bizar, ouderdom als je uitzoomt, in dat heelal, is je leven maar fractie van een seconde. In feite ben je al dood: je hoeft maar een paar duizend kilometer omhoog te gaan en je bent niets meer. Ik heb vaak het gevoel dat ik al heel oud ben. Het gevoel dat die ouderdom er al lang is. Al jong had ik een fascinatie voor oude mensen omdat zij zo dicht bij het einde staan.
Het leven is kort. Dat is prettig, relativerend, en tegelijkertijd treurig. Ik wil niet weg. Het is oneerlijk en onverdraaglijk. Daarom doen we maar alsof we het eeuwige leven hebben. Anders is het niet te doen.
Ik ben altijd al melancholisch geweest. Bij mijn oma was er een klok die tikte. Daar kon ik somber van worden. Toen ik acht was, zat ik daar vaak met de gedachte: oh nee, daar gaan we weer, wéér een seconde die weg is getikt… Je bent de hele tijd aan het sterven, daar ben ik me altijd al bewust van geweest.’
Schrijf je om je te verzetten tegen het vergankelijke?
‘Ja, in feite wel. Je bent op zoek naar een soort eeuwigheidswaarde. Je zoekt naar iets wat voorbij de tijd bestaat. Er is meer dan doodgaan. In de Jo Peters-bundel die in april verscheen, staan veel gedichten die te maken hebben met dit thema. De gedichten gaan over onze oorsprong. Waar kom je vandaan als mens. Het thema ‘ruimte’ komt in mijn volgende werk nog meer terug. Ik heb nu tien gedichten geschreven voor mijn nieuwe bundel.’
Toepasselijk is de laatste zin van het gedicht ‘Ruimtevaarder’: ‘Wil je zeggen dat ik er ben’…
‘Het is het verlangen om in die enorme ruimte iets van betekenis te zijn. Ik ben er zoveel mee bezig, met het uitzoomen. Je voelt je nietig en krijgt de behoefte juist te laten zien dat je er bent. Dat kan ik door mijn gedichten voor elkaar krijgen. In het echt niet. Niemand ziet ons. Maar wij zien andersom ook niets.
Ik weet zeker dat er ook andere vormen van leven bestaan. Dat kan toch niet anders! In een oneindige ruimte kunnen we toch niet de enigen zijn? Dat is grootheidswaanzin. Misschien zien wij de wezens niet en is het een andere energie of dimensie. Wij zijn zo goed als doof en stom en blind in onze communicatie, zeker als je bedenkt wat door lucht zweeft en wat wij niet waarnemen. Er is misschien zelfs een wereld op deze wereld die wij niet zien.’
Hoe zou je als ander wezen naar de aarde kijken?
‘Ik zie dat we de dingen ontzettend serieus nemen. Als je van afstand kijkt, is het lachwekkend. Onze verbetenheid. Onze clichés… We zijn zo bezig met leven dat we aan het einde denken; oh, dat was het alweer. Terwijl de tekens van sterfelijkheid er elke dag zijn.
Ik zou denk ik wel melig worden van ons. Hoe graag we allemaal gezien willen worden. Maar dat is niet erg: ik ben ook zo. Ik snap precies hoe het werkt. Je moet ook een beetje vergevingsgezind, tolerant zijn. Maar als buitenstaander is er ben ik bang geen logica te vinden in het leven van de mens.’
Zou je het gedicht ‘Voor later’ willen voordragen?
‘Zeker.’
Marjolijn draagt weer met heldere stem voor. Hier te beluisteren.
Wat zie je voor je als je dit voordraagt?
‘Ik zie precies dat wat ik omschrijf. Ik herinner het me exact. Maar iedereen zegt dat het niet waar is. Dat is heel gek. Ik vind het een grappig gedicht.
Ik vond de gebeurtenis gênant als kind. ‘ZELFS ZIJ MOCHT MEEDOEN’, werd gezegd. Ik verschoot van kleur: ik dacht dat we het sámen hadden gedaan, maar opeens bleek ik een uitzondering te zijn. Ze hadden me getolereerd. Het is de angst van veel mensen: voor spek en bonen meedoen. Ik herinner me het heel goed, dat ik daar stond met mijn moeder. Alle kinderen en andere ouders keken naar me, vol medelijden. ‘Ah, wat zielig.’ Mijn moeder zegt dat het niet waar is, dat mijn zus op die school zat, ik niet. Ik was pas drie jaar oud.
Ik weet niet wat voor constructie dit is. Is het een droom van mezelf op die school van mijn zus? Of was het geen school? Iedereen heeft herinneringen waarvan je niet weet of het klopt. Als je toegeeft dat het niet klopt, ben je controle kwijt, over wie je bent of was. En dat weet je uiteraard ook niet. Door het op te schrijven kun je die controle weer een beetje terugkrijgen, door er betekenis aan te geven. Ik blijf dit fascinerend vinden.’
In 2010 kwam haar dichtbundel Als Mozes had doorgevraagd uit, die werd genomineerd voor de C. Buddingh’ prijs en werd bekroond met de Jo Peters PoëziePrijs. De bundel verscheen zowel in print als online. In september 2012 verscheen haar debuutroman De laatste Aedema.
Sinds 2013 is ze als vaste theatermaker verbonden aan het Rotterdamse Ro theater.
Voor nrc.nl ging Marjolijn elke week onuitgenodigd naar een feest om te zien hoe ze als vreemde gast werd ontvangen. De column, Welkom/Onwelkom, is nog steeds te lezen op www.nrc.nl/vanheemstra. Nu bezoekt ze voor Trouw elke week een facebookvriend die ze niet kent voor een offline gesprek over online vriendschappen.