LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Schilderen met water

22 okt, 2020

Dichter, vertaler, schrijver en muzikant Scott Rollins (1952) is geboren in New York en woont in Nederland sinds 1972. Hij begon in 1975 met het tijdschrift Dremples en was later uitgever van Bridges Books en het muzieklabel Otrabanda Records. Voor uitgeverij In de Knipscheer vertaalde hij o.m. werk van Hugo Pos, Albert Helman, Leon de Winter, Erich Zielinski, Eric de Brabander, Rob Verschuren, Brigitte Spiegeler. In 2001 gaf hij bij Uitgeverij In de Knipscheer de spoken word-cd (incl. booklet) After the beeb uit. Grenstekens is zijn Nederlandstalige debuut als dichter.
Sander de Vaan sprak met hem.

Wat betekent poëzie voor jou?
Poëzie is een wandelend oog en oor door stad en land, hier en over de grens, door je jeugd, langs mijlpalen in je leven, liefde(s), de dood, gemoedstoestanden. Het is een stilstaan bij de simpele dingen die de eeuwigheid kunnen tonen, een gesprek met een onzichtbare tafelgenoot, of een ritmische dans met je geliefde, voer voor psychologen.

Het valt je toe (soms), het kan (op zijn Schierbeeks) vol-ledig zijn én het kan je leegmaken of juist vol laten schieten. Het kan je ook plezier schenken door de muzikaliteit van een woord of door beeldspraak. Het is het vangen van momenten in een flow. Soms ook is het een gesprek met jezelf dat een ander kan afluisteren.

Je bent geboren in New York, je moedertaal is Engels. Hoe moeilijk is het om in een andere taal te dichten?
Ik kwam op 19-jarige leeftijd naar Amsterdam en begon meteen Nederlands te leren. Na twee jaar startte ik met het vertalen van Nederlandse en Vlaamse poëzie, wat ik nog steeds doe. Ik ben veel met Nederlandse en Vlaamse dichters omgegaan en heb vaak met hen gesproken over hun werk. Je moet natuurlijk goed begrijpen wat er staat voordat je het overzet in je moedertaal.

Ik dichtte in het Engels en heel af en toe in het Nederlands omdat de woorden in die taal eerder in me opkwamen en ze in mijn oren voor bepaalde dingen beter geschikt leken.
Als je begint te schrijven in een taal die niet je moedertaal is, moet je haar op haar eigen kracht leren beminnen. Je moet haar begrijpen, lezen, en het schrijven komt als laatste. Het aanleren van een vreemde taal maakte me ook bewuster van mijn eigen moedertaal.
Alle gedichten van Grenstekens (op één na), zijn hertalingen van wat ik eerder in het Engels heb geschreven. Het is een nieuwe ervaring om jezelf te vertalen, maar ik vond het erg leuk en verrassend – verrassend omdat het toepassen van het vertaalproces op mijn eigen werk soms zelfs een beter gedicht leek op te leveren. Door de gedichten kritisch te lezen kon ik hier en daar kleine veranderingen en verbeteringen inlassen.

De gedichten die volgens mij het best overkwamen in het Nederlands leverden een bloemlezing van eigen werk op over een tijdspanne van veertig jaar, met teksten die voor mijn gevoel niets aan kracht verloren hebben in mijn tweede taal.  In bredere zin is vertalen voor mij een proces om de wereld en onze ervaringen om te zetten in woorden, om je te verbeelden met taal.

De laatste tijd dienen gedichten zich in beide talen aan. Soms eerst in het Nederlands en dan maak ik er gelijk een vertaling van.

Welke dichters lees je zelf graag?
Ik heb mijn hele leven veel poëzie gelezen. Op school in de VS had ik een schoolmeester die Percy Bysshe Shelley aanhaalde, die in zijn A Defence of Poetry dichters als de ‘unacknowledged legislators of the world’ beschouwde, dus dat hun verbeeldingskracht een vinger op de pols van de samenleving is, om opkomende sociaal-culturele trends te identificeren en te definiëren en de gevoelens onder de bevolking uit te drukken.
We moesten bijvoorbeeld gedichten van de Engelse romantici hardop voorlezen: Shelley, Keats, Wordsworth, Coleridge.

Later, toen ik in Nederland kennis had gemaakt met de naoorlogse Nederlandse en Vlaamse poëzie, verdiepte ik mij ook in de Amerikaanse Black Mountain dichters, waaronder Gary Snyder, in de Beat poets, Japanse haiku en in tal van Zuid-Amerikaanse en Europese dichters als Octavio Paz, Pablo Neruda en Fernando Pessoa. J. Bernlef is een van mijn favoriete Nederlandse dichters. Van hem heb ik een uitgebreide selectie in Engelse vertaling gepubliceerd onder de titel: A Still Life.

Op Poetry International en One World Poetry heb ik kennis gemaakt met vele internationale dichters en stromingen. Een bundel van de HP-stukken van Bernlef onder de titel Het ontplofte gedicht heeft me gemotiveerd om het werk van tal van internationale dichters te gaan lezen. Zijn stukken waren niet alleen besprekingen van bundels, maar bevatten ook biografische en historische schetsen met een essayistische inslag over de schrijfmethodes en trends in de moderne poëzie.

Tegenwoordig word ik geïnformeerd door de nieuwsletter van het Fonds van de Letteren over recente Nederlandstalige dichters. Onlangs herlas ik de liedteksten (eigenlijk ook gedichten) van Tyfoon’s Lobi di Basi. Een sterk staaltje van een persoonlijk, sociaal en historisch bewustzijn met zeer fraaie lyriek in Van de regen naar de zon.

Waar moet volgens jou een bijzonder goed gedicht aan voldoen?Een bijzonder goed gedicht moet je iets kunnen laten zien of voelen vanuit een indringende, opvallende, eenvoudige of originele invalshoek.  En het moet goed klinken en taal bevatten met diverse betekenislagen en een ritme of metrum dat je meesleept of stil laat worden. Of het free verse, rap of hiphop, haiku, sonnet is, maakt mij niet uit.

De zee is zeer aanwezig in je gedichten. Waarom?
Zee spreekt onnoemelijk tot de verbeelding. Het is natuurlijk het universele oerbeeld van het leven op onze planeet: álle leven kwam uit de zee. Voor mij als dichter die met water wil schilderen, is het een dankbare bron om mijn penseel in te dompelen. Er zijn allerlei stromingen en soms onpeilbare dieptes, zichtbare en onzichtbare gevaren, routes naar andere landen en plekken en tijden, passaatwinden en handelsroutes, de zang van sirenes.

Sterke herinneringen uit mijn kindertijd hebben ongetwijfeld een rol gespeeld, naast het feit dat ik zelf graag op verschillende zeeën heb gereisd en gedichten van vele andere dichters heb gelezen (en in sommige gevallen ook vertaald, zoals Slauerhoffs De zee).

Ik ben geboren op een eiland en groeide op langs de kust waar ik gefascineerd raakte door alle soorten zeeleven die ik van dichtbij in inhammen en poelen onderzocht. De man van een nicht van mij was een zeevisser van Nederlandse komaf die op de Atlantische Oceaan uitvoer vanuit de zuidkust van Long Island.

De zomers daar waren magisch, in een duinlandschap waar we als kinderen urenlang ‘beach plums’ plukten en naar de vissers keken die op het strand in kaplaarzen in de branding stonden met hengels en ijzersterke lijnen die tot wel twee kilometer de zee in gingen. Ze konden opeens fabelachtige wezens als haaien en roggen uit de schuimkoppen halen.

Ik verslond de boeken en films van Jacques Cousteau en Thor Heyderdahl en maakte vele tochten op de Noordzee, Middellandse Zee, Adriatische Zee en uit de kust bij Queensland in Australië. Verder ook bij Long Island Sound en Nieuw-Zeeland: de stranden met sterke, verraderlijke stromingen van het Noordelijk eiland en de fjorden van het Zuidelijk eiland staan op mijn netvlies gebrand.

En wat dacht je van Slauerhoffs De zee, het eenige leven dat strekt / van begin tot einde / terwijl alle ander, voor kort gewekt, / gedwee en weerloos verdwijnen / Geeft in eeuwige breking / De groote, zachte verzeekring / Dat, wanneer allen versterven, verstijven, / Zij bevallig zal blijven…

Of Saint-John Perse van Martinique in zijn lange gedicht Amers waarin de dichter de zee bezingt en het gevoel heeft dat het water door zijn eigen aderen stroomt: De zee, immens en groen als een zonsopgang in het oosten van de mensheid …… de zee, in ons, met zich meedragend door heel de wereld ​​zijn geluid van zijde, van uitgestrektheid en zijn frisse regen van overvloed.

En de Curaçaose dichter Pierre Lauffer O laman yen di misterio/ den boolanan skondé/ kon mi por komprondé/ bo gran imperio…- O zee, vol van mysterie in je golven verborgen, hoe zou ik je grote rijk kunnen doorgronden.

Met welk gedichten zou je je aan het Meanderpubliek willen voorstellen?

Het eiland Forens

Ik ben op een stormachtige nacht in november geboren
Zelfs de wasserettes schrokken van de rukwinden
en de aangeharkte voorstedelijke huizen, waarin elk pasgeboren
jongetje wordt besneden uit gezondheidsoverwegingen,
trilden op hun grondvesten langs de duinen van het strand

Ik ben geboren waar de spoorlijn eruitzag als de arm
van een junk, die iedere dag de laatste rit naar huis zoekt
waar andere mannen elk ochtend hun kinderen achterlieten
om het leven uit te vinden in de wandelgangen, beurzen, winkels
en er schoon genoeg van kregen langs lijnen van gelijkmatigheid

Ik ben geboren tijdens een waterteken, voorbestemd om weg
te varen en me altijd af te vragen hoe het zat met dat schemergebied
tussen water en land, een bijdehante strandjutter die zijn verzen
bouwt uit aangespoeld wrakhout en vrachtwagens vol steen
en zandzakken bedoeld om de dijk te behouden.
Bergtijd
.                                                                   (Boule d’Amont)

Tijdlozende vogelzang rond de murmelende beek
het begin van de dagelijkse cyclus, de ochtendglorende
artisjokken in rijen van voren, groeizaam als stille

minutenwijzers de schorpioen op de hor wachtend
tot de tijd rijp is om de vlieg dood te steken, een sluip-
moordenaar die tijd verorbert in een koelbloedig moment.

Tijdens het dagelijks geploeter laat de verweerde opa met
zijn alpino zijn hond en kleinzoon uit, zijn kromstaf van
gekerfde runen beeldt oeroude verhalen uit van heilige

oorden op de hoge bergkam, lavendel en tijm sijpelen onze
slaap en avondmaal in, tikken door de seizoenen, kloppen als een
hart dat paden van steen, korstmos, veen en varens afstruint

om het uitkijkpunt te ontstijgen van vruchtbare galerijen
langs tuinen waar onze bloedstroom wordt gecultiveerd
om het eeuwig kwaad te verdrijven, zorgen dat we niet blijven

hangen tussen de aangelegde heggen en stenen muren die
de hitte verdrijven en de vorst doet weren die elke winter
ons bestaan bevriest waar de dorpskerk altijd open is voor

degene die zowaar in deze tijdzone wil mediteren op een vaste plek
accuraat als een atomische klok waar alle werkelijke aanwezigen
hun agenda’s vrijhouden van de eeuwige rommel van cyberspace.
Overgangen

Alles begon met de doorschijnend
blauwe mot op een witte muur
jouw stem kwam door de gang
vanuit de steeds donkere keuken

Een verzoek om te komen kijken hoe
mooi het licht kroop door zijn vleugels
Nacht was zijn lichaam aan het vullen
toen ik het balkon opkwam

Een stilte viel voor het woord kijk
aan je lippen ontsnapte
De hemel nu dezelfde tint als het lichaam van
de mot, de wolken, het witte van de muur
Een maan als een glas rosé
bevlekte alles van achteren

Daar stonden we dan
de mot, de muur, de maan, de wolken
in de stilte voor het vallen der kastanjes.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...