door Rogier de Jong
–
Waartoe zijn wij op aarde? Zeker niet om te dichten. De wereld draait ook prima zonder poëzie. Ziehier een opvatting die door niet-poëzieliefhebbers breed wordt gedragen.
En misschien ook door een enkele dichter, getuige een uitspraak van Herman de Coninck in Tirade: ‘Poëzie dient […] nergens toe en dat is op zich al een verdienste’.
foto De Gazet van Antwerpen
Is poëzie nutteloos? Wie De Conincks stelling nog eens leest, ziet gelukkig meteen een uitzondering op de regel: poëzie is blijkbaar toch nuttig – omdat ze nergens toe dient.
Bestaat het nut van poëzie dan alleen uit nutteloosheid? Dat is verdedigbaar, als vorm van verzet tegen het utilitarisme: de gedachte dat handelingen er alleen toe doen als ze bijdragen aan het algemeen belang.
Maar als we de stelling van De Coninck nog wat langer overpeinzen, schieten allerlei andere nuttigheden van poëzie door ons hoofd: namelijk dat ze schitterende teksten aflevert en mede daarom als ‘prestigieus’ wordt beschouwd en ook nog eens door talloos velen wordt beoefend. Uitgevers kunnen muurtjes bouwen van de ingezonden manuscripten en Facebook staat vol met memes met bloemrijke teksten. Blijkbaar is de innerlijke noodzaak het onzegbare te benoemen net zo algemeen als het idee dat poëzie overbodig is. Door het sleutelgat kijken en verwoorden wat er niet is: poëzie inspireert velen tot dichten, ook al zegt de naam Wigman hun niets.
Dichten als democratische expressievorm: niet alleen ‘echte’ dichters geven aan ‘het niet te kunnen laten’, ook amateur-poëten weten er raad mee. Voor de dichter, professioneel of niet, is poëzie een woning. Hij wordt erin geboren en hoopt er ooit in te sterven.
En wat voor poëzie geldt, gaat misschien ook wel op voor alle literatuur en de schone kunsten als zodanig.
Over schrijver J.D. Salinger gaat de anekdote dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog bij beschietingen onder tafel dook met een typmachine. Zijn strijdmakkers zeiden: “Dat geeft hem afleiding.” Salinger zal ongetwijfeld iets gemompeld hebben als: “Eindelijk een moment om te schrijven.”
De drang jezelf uit te drukken in een ‘nutteloze’ kunstvorm geeft prestige. Velen zien boven het hoofd van de ‘echte’ artiest drie concentrische cirkels: een anti-utilitaristische, een creatieve en een onconventionele. De kunstenaar als onthechte, scheppende bohemien. Mét aureool.
Maar wat als deze mythische kunstenaar een uitgever wil, of een expositie, of een publiek? Maakte de prestige dan een zondeval? Betreedt de kunstenaar het Sodom van de commercie, van de bewondering, van het applaus?
Ik vind van niet, want ik geloof er niet in dat kunst een eenzijdige activiteit is die in volstrekte anonimiteit wordt beoefend: een kreet geslaakt door een sjamaan in de woestijn. Ik huldig het standpunt dat kunst interactief is. Er wordt iets gemaakt en dat wil worden getoond, reacties losmaken, sporen nalaten. Ik heb dertig jaar in de stad Zwolle gewoond en zie nog vaak de kunstenaars voor me die hun ateliers openstelden voor het publiek. Gezien en gehoord worden en over hun werk praten: je zag de ogen van de schilders en beeldhouwers stralen en je voelde de begeestering door de ateliers zinderen. En dat kwam niet alleen door de rode supermarktwijn.
Zo komen we aan de derde dienstigheid van de ‘nutteloze’ kunsten: het podium. Kunst kan niet bestaan zonder publiek, zonder interactie, zoals voorwerpen alleen zichtbaar zijn door de reflectie van licht. Dit verklaart waarom J.D. Salinger eindeloos bleef doorleuren met het ‘onverkoopbare’ manuscript van The catcher in the rye, want ik geloof niet dat het hem te doen was om de eer en om het succes. Dat hij die uiteindelijk wel vergaarde, en niet zo zuinig ook, zal zijn kunstenaarschap, mede door zijn oorlogstrauma, een flinke knauw hebben gegeven. Natuurlijk trok Salinger zich allereerst terug vanwege zijn gruwelijke oorlogservaringen (hij hoorde bij een legereenheid die een Duits concentratiekamp bevrijdde), maar het is heel denkbaar dat de fnuikende invloed van roem en succes hem het beslissende zetje gaf.
Terug naar Herman de Coninck: hoe nuttig is poëzie? Als inspiratiebron voor expressie en communicatie is de nobele woordkunst absoluut dienstig. En laten we haar rauwe schoonheid en onafhankelijkheid niet vergeten! Maar zodra roem en succes in het geding komen, moeten de schouders sterk zijn om de weelde te dragen. Graag wil ik Marieke Lucas Rijneveld gelukwensen met het winnen van de International Booker Prize voor haar roman The discomfort of evening. Een knappe prestatie. Ik wens haar het allerbeste toe dat een schrijver kan overkomen: gevierd worden én stoïcijns doorschrijven. Want daar gaat het in het schrijverschap om.