Half begeerlijk
door Joop Leibbrand
Toen Arthur Docters van Leeuwen maart 2006 in het literaire tijdschrift Kinbote twee gedichten publiceerde, trok dat, hoewel het hier een bekende naam uit de wereld van de hogere ambtenarij en de rechterlijke macht betrof, bovendien iemand die gedurende een langere periode nogal prominent in het nieuws was geweest vanwege een breed uitgemeten richtingenstrijd met justitieminister Sorgdrager, toch betrekkelijk weinig aandacht. Meander pikte het niettemin op en Sander de Vaan benaderde Docters van Leeuwen voor een interview. Het is hier nog na te lezen.
Wat in het korte e-mailgesprek opvalt, is Docters van Leeuwens stugge houding. Waar andere debutanten gretig de geboden ruimte zouden aangrijpen voor een uitvoerig persoonlijk exposé, was hij afwerend. Er is iemand aan het woord die haarfijn aanvoelt dat de belangstelling voor hem in de eerste plaats zijn persoon betreft en die zich daarom heeft voorgenomen alle vragen die niet inhoudelijk de publicatie betreffen, af te kappen. Zodoende bleef er weinig over, al bood hij Meander wel een tweetal nieuwe gedichten aan. In het grote interview met John Schoorl (de Volkskrant 11 oktober jl.) refereert hij er nog aan.
Zeven jaar later is alles anders: bij Prometheus verscheen zijn bundel Weggewaaid, en de presentatie ervan gaat gepaard met een mediaoffensief waaraan hij zich niet kan of wil onttrekken en waarbij hij zich heel toegankelijk toont. Naast dat met Schoorl een groot interview in NRC Lux, aan tafel bij Tijd voor MAX, te gast bij Met ’t Oog op Morgen en Tijd voor Twee op Radio 2 en een vol uur in gesprek bij NTR Kunststof Radio… En dan moeten de verschillende talkshows natuurlijk nog komen.
Het is in de allereerste plaats breeduit de publieke figuur die met zijn bijzondere achtergrond al die aandacht genereert, de dichter reducerend tot een soort bezienswaardigheid. Maar geef de uitgever eens ongelijk er gebruik van te maken, want het zijn met name in de poëziehandel moeilijke tijden!
Dat dit zo is, wordt hierdoor trouwens onbedoeld bevestigd, want gedichten alléén, hoe goed ook, verkopen niet, bestaan niet, als er geen bijzonder, nieuwswaardig verhaal of opmerkelijke persoon is om ze te dragen. Neeltje Maria Min blijft het klassieke voorbeeld, maar op een heel ander niveau kun je ook aan haikudichter Herman van Rompuy denken, of, heel recent, aan de publiciteit die Arie Boomsma ten deel valt als bloemlezer van liefdesgedichten.
Het zij zo.
Hoe zit het nu met Weggewaaid? Het eerste wat bij dit bescheiden bundeltje met niet meer dan 28 gedichten opvalt, is hoe persoonlijk Docters van Leeuwen schrijft en hoe ver hij daarbij weg blijft van de beroepswerelden waarin hij verkeerde. De opdracht ‘Voor Ans Docters van Leeuwen-van der Weide‘ is wat dat betreft al meteen een indicatie; de dichter blijft dicht bij huis, laat ons toe in zijn inner circle en gunt ons daarbij een blik in zijn gevoelswereld. In de gedichten over zijn vader en moeder, in diverse jeugdherinneringen en de gedichten met een zweem van erotiek is een kwetsbare man aan het woord, iemand die weet anders te zijn dan anderen, een die lijkt te leven vanuit het besef niet samen te vallen met zichzelf.
Alleen dit gedicht al rechtvaardigt de uitgave van de bundel:
Kinderspel
Elf was ik en jij half begeerlijk.
Een meisje en bijna de beste van de klas.
Je lengte, je gezicht en bloesje,
Plus geheimzinnig huis, met voor en achter dennenbomen.
Toen ik zestien was en zo vergeestelijkt
Als ik nooit meer worden zal, zag ik je terug,
Nog één keer meedoend met een buurtspel.
Met een blik waaraan de schrik nog kleefde,
Keek je en ging dicht bij je minnaar staan.
In ‘De vonkboog’ (blz. 12) gebeurt iets vergelijkbaars. De ik-figuur bezoekt het apenhuis en er is één aap, duidelijk een solitair, die de groep opgewonden, bijna vanuit een gevoel van herkenning, op de bezoeker wijst, maar geen van de andere geïnteresseerd krijgt. Integendeel, ‘ze ontweken hem en paarden duchtig.’ Het gedicht eindigt met
Als een die zojuist gestolen heeft.
Verweet je ‘t me?
Het besef ‘anders’ te zijn – hier letterlijk een ‘buitenstaander’ – leidt tot ‘Eenzelvigheid’, met name genoemd in ‘Moeder en zoon’ (blz. 26). Het brengt hem tot bijna filosofische overpeinzingen van melancholische, zelfs pessimistisch-fatalistische aard. Ze zijn flinterdun, in genen dele origineel, maar ontsnappen aan het cliché door de onnadrukkelijkheid. Twee keer wordt daarbij Lao Tse geciteerd, zoals in ‘Bijkomen’ (blz. 33), dat het ontwaken uit een narcose beschrijft:
Die schreef dat voor de goden
De mensen niet meer dan strooien honden zijn.
Dat Docters van Leeuwen als dichter volstrekt serieus genomen mag worden, blijkt ook uit dit gedicht:
Begrip
De Franse parachutisten
De dag voor de aanval
Aten ze niet en dronken ze niet.
Dan vielen ze aan, naakt en geolied,
In het grauw van de ochtend
Nog voor de roosvingerige dageraad.
Niet goed begrijp ik
Waarom ik dit zo goed begrijp.
Inderdaad, niet goed begrijp ik waarom ik zo goed begrijp dat dit op de een of andere manier een zelfportret is. En waarom een gedicht als dit ‘bewijst’ dat Docters van Leeuwen inderdaad een dichter is. Maar het is wel waar.
Of we meer van hem tegemoet kunnen zien, lijkt me overigens twijfelachtig. Drie van de vier Kinbote– en Meandergedichten staan in de bundel, dus in zeven jaar had hij een productie van vijfentwintig gedichten. Dat lijkt me te weinig om een oeuvre mee op te bouwen. Edoch, dit bundeltje is er en dichter noch uitgever behoeven zich ervoor te generen.
***
Arthur Docters van Leeuwen (1945) was van 1989 tot 1995 hoofd van de BVD, daarna enkele jaren procureur-generaal bij het gerechtshof te Den Haag en voorzitter van het College van procureurs-generaal. Vanaf 1999 was hij voorzitter van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en sinds zijn pensionering bekleedt hij diverse bestuursfuncties.
Als schrijver publiceerde hij in 1971 onder het pseudoniem Hein Wybrand, een bundel erotische verhalen getiteld Het reservaat, veertig jaar later onder eigen naam gevolgd door het sprookjesboek Late sprookjes.