Als journalist voor de Italiaanse krant La Stampa en samensteller van diverse Italiaanse poëzieanthologieën levert Maurizio Cucchi (Milaan, 1945) een belangrijke bijdrage aan de literatuurkritiek van zijn land. Van 1989 tot 1991 was hij hoofdredacteur van het tijdschrift Poesia, maar ook schreef hij voor andere belangrijke tijdschriften zoals La voce en Nuovi Argomenti, die beide ook een online versie kennen. Cucchi publiceerde negen dichtbundels waaronder zijn debuut Il Disperso (1976) waarmee hij de literaire wereld verraste met een opmerkelijke en unieke poëtische stijl. Voor zijn dichtbundels Glenn (1982) en Poesia della fonte (1992) kreeg hij respectievelijk de Premio Viareggio en de Premio Montale. De meningen over zijn gedichten lopen sterk uiteen. De ene criticus schrijft over hallucinerende en vervreemdende poëzie, een ander typeert hem als een typisch Milanese dichter: realistisch, concreet en stads. Antoinette Sisto had het geluk deze veelzijdige Italiaanse dichter via mail te mogen interviewen.
Begin dit jaar verscheen uw nieuwe dichtbundel Malaspina bij uitgeverij Mondadori. Klopt het dat deze gedichten in tegenstelling tot uw vroegere poëzie transparanter en persoonlijker zijn?
Dat is geen gemakkelijke vraag. Wat betreft het persoonlijke karakter van mijn gedichten, hoop ik echt dat dit altijd duidelijk aanwezig is geweest in mijn poëzie. In mijn nieuwe bundel is er in ieder geval sprake van een sterke hang naar precisie en synthese, een uiterst spaarzaam gebruik van woorden en een vergaande bondigheid wat betreft taalgebruik. Mijn voorkeur gaat uit naar woorden die indringend zijn, maar een heldere en serene klank hebben.
Malaspina verschijnt na een periode van twee jaar, waarin u alleen proza en essays hebt geschreven. Zijn uw opvattingen over poëzie in de tussentijd veranderd?
Eigenlijk ben ik de afgelopen vier jaar, na het verschijnen van de bundel Vite e pulviscolari (2009), in mijn hoofd aldoor met het schrijven van Malaspina bezig geweest, waardoor het boek heeft kunnen rijpen. Het klopt dat er tot 2013 slechts literaire kritieken en proza van mij zijn gepubliceerd, maar ik heb poëzie altijd als het zwaartepunt van mijn literaire werk beschouwd. Zeker, er hebben veranderingen plaatsgevonden, maar deze hebben zich geheel spontaan aangediend, zonder vooropgezet plan, zonder specifieke intenties, behalve welke ik zojuist heb genoemd.
Wat betekent poëzie eigenlijk voor u?
Ik heb een groot deel van mijn leven aan poëzie gewijd, dus een leven zonder zou ik me niet kunnen voorstellen. Voor mij is poëzie de meest geconcentreerde vorm van taal die er bestaat, het substantiële bezinksel uitgedrukt in een woord. Een grote verscheidenheid aan reflecties en gevoelens, herinneringen en alledaagse observaties, liefde en sentimenten, krijgt zijn weerslag in deze vorm.
Uw poëziedebuut Il disperso brak ooit met de bestaande poëzie traditie in het Italië van de jaren zeventig. Is het volgens u nog mogelijk om in de 21ste eeuw nieuwe manieren van schrijven te ontwikkelen en nieuwe poëziestromingen in het leven te roepen?
Het zou in ieder geval een vereiste zijn, want voor poëzie en kunst geldt in het algemeen, dat wanneer je er op een gepassioneerde manier mee door wilt gaan, je er nieuwe energie in moet steken en frisse ideeën, die het mogelijk maken om de tijd waarin je leeft te kunnen interpreteren. Een traditie zet zich voort juist door middel van continue vernieuwing, waarbij je je af moet vragen welke middelen je kunt gebruiken en op wat voor manier je ze vorm geeft. Het lijkt er echter veel op, dat ondanks al die nieuwe poëzie die we tegenwoordig lezen er nauwelijks sprake is van een drijfveer, het zoeken naar waar het in de poëzie echt om gaat.
Welke dichters zijn voor u belangrijk geweest in de zin dat ze uw werk hebben beïnvloed?
Ik heb leermeesters gehad en ik ben hen eeuwig dankbaar. Dichters als T.S. Eliott en Ezra Pound hebben mijn ogen geopend. Zij hebben mij bewust gemaakt van het gebruik van de taal. Dichters als Vittorio Sereni, Giovanni Giudici en Giovanni Raboni (drie inmiddels overleden Italiaanse dichters – red.) zijn enorm belangrijk voor mij geweest, ook omdat ik ze persoonlijk heb gekend en een grote bewondering koester voor hun werk.
U zegt ‘het gebruik van de taal’. Is dat dan ook het belangrijkste verschil tussen poëzie en proza?
Het verschil zit hem voornamelijk in het ritme en de manier waarop een gedachte wordt vormgegeven, in de verschillende muzikale toonaarden van een woord of in de ademhaling van een versregel. Het gaat om twee soorten efficiëntie van het woord, waarbij – zoals voor iedere kunstvorm geldt – het detail altijd verifieerbaar moet zijn en nooit door een willekeurig ander detail kan worden vervangen.
Hoe ontstaat bij u het idee voor een nieuw gedicht?
Meestal denk ik niet aan één afzonderlijke tekst, maar aan een opeenvolging, een reeks die bestaat uit verschillende delen. Alles komt voort uit observatie, uit het richten van je aandacht op bepaalde aspecten van de werkelijkheid en de wereld om ons heen, op ons gevoel van ‘zijn’. Over het algemeen ga ik langzaam te werk, vanuit een mozaïek van beelden en woorden, naar momenten van ordening, totdat er een definitieve vorm ontstaat.
Wat is uw lievelingsgedicht?
Voor mij is dat ‘The Love Song by J. Alfred Prufrock’ van T.S. Eliott, omdat ik het als jongen gelezen heb en er een wereld voor mij openging. Ook wanneer ik het gedicht nu teruglees blijft het mij verbazen. Omdat het een eenvoudige en complexe tekst tegelijkertijd is, omdat het een buitengewone elegante allure bezit en toch gewone situaties van alledag beschrijft.
Bent u van mening dat de komst van het e-book een serieuze bedreiging vormt voor de traditionele papieren uitgave? Leest u weleens e-books?
Ik heb nooit zoveel waarde gehecht aan ondersteunende middelen. Het gaat uiteindelijk om de tekst. Of je die nu vanaf het papier leest of vanaf een scherm, dat is minder belangrijk voor mij. Ik lees bij hoge uitzondering een e-book. Niet omdat ik er iets op tegen heb, maar ik ben gevormd door mijn ervaringen met het traditionele boek en na zestig jaar op die manier boeken te hebben gelezen, stap je niet zomaar van de ene op de andere dag over. Eigenlijk denk ik nog steeds dat het papieren boek makkelijker leest. Zeker, wanneer we de behoefte hebben om iets meteen op te slaan, om een zin op te zoeken uit een klassiek literair werk en we beschikken over een elektronisch arsenaal waar een complete bibliotheek in past, waarom zouden we er dan geen gebruik van maken? Ik heb zelf ook een e-reader aangeschaft waarop ik een aanzienlijke hoeveelheid klassiekers heb gedownload.