De trommelende pissebedden van een stijlcorrector
door Levity Peters
Voordat ik de poëzie van Louis Radstaak (1948) kan bespreken, wil ik twee gedichten laten lezen, die zowat alles duidelijk maken wat ik te berde wil brengen:
Stijl corrector
Gezocht: een stijlcorrector
nieuwsgierig klik ik op de hyperlink
die smakt mij in het bedrijf AB
dat vraagt behendigheid met SGML
Stijl Groeit Met Lezen vertaal ik deze afko
ik hyper verder in het Engelse jargon
het blijkt een metataal voor tekstopmaak
gesproken tussen tags, onhoorbaar
in het bedrijf AB aan het Twentekanaal
zou ik het rode potlood wild hanteren
de boel tiranniseren met verboden
op uitdrukkingen als: ‘zegmaar’
ik zou op handen worden gedragen
de ene hand in eigen boezem
de andere hoog geheven
de taal zou weer gaan glanzen
zoals mijn glimmende laarzen
Vooralsnog sta ik aan de wallekant
en mopper met Antonin Artaud:
“Ik heb een hekel aan stijl,
maar merk altijd als ik schrijf
dat ik stijl bedrijf”.
En het tweede, dat ik ook in zijn geheel zal citeren, en dat direct te maken heeft met de titel van de bundel: Lawaai!!
Intonamurori
Intonarumori: Lawaaimachines
Luigi Russolo zwoer de verf af
en ging schilderen met geluid
uit vreemde apparaten
de wind stormt
in het holst van de nacht
naar het einde van de winter
Ululatori: Loeiers
lijnvliegtuigen brommen zacht
en onophoudelijk knipperend
naar hun bestemmingen
Ronzatori: Gonzers
het huis krimpt krakend
of zet juist uit
de radiator suist
Sibilatori: Sissers
de dieselauto bezorgt
bij de buren De Krant
Voor Wakker Nederland
Rombatori: Dreuners
een brommertje komt langs
ik hoor het kilometers later nog
het is zich nergens van bewust
Crepitatori: Knetteraars
een helicopter choppert
boven een militaire oefening
geweerschoten klinken
Scoppiatori: Ontploffers
kreunend wakker geworden
poets ik electrisch mijn tanden
en spoel ze vervolgens met Odol
Gorgogliatori: Gorgelaars
“Futurisme is Lawaai”
schreef Marinetti in 1909
honderd jaar later zijn ze overal
Intonarumori: Lawaaimachines.
1909 was het jaar waarin het futurisme ontstond, een avant-garde beweging die in het leven werd geroepen door de dichter, schrijver, impresario F.T. Marinetti. De futuristen gaven zelden een beeld van de toekomst, maar wilden vooral het het nieuwe van de eigen tijd in beeld brengen, als antidotum tegen de in hun ogen verstarde cultuur. Vandaar hun verheerlijking van geweld, machines, snelheid, oorlog, en de door hen daaraan gekoppelde heroïek. Er bestaat een foto van de in bovenstaand gedicht genoemde Luigi Russolo waarin hij met zijn assistent in een studio staat vol ‘geluidsmodulatoren’ met enorme toeters van luidsprekers.
Ironie van het lot: Marinetti, Boccioni en Papini, vooraanstaande futuristen, vol van de vitaliteit van ‘de machine eeuw’ werden tijdens de eerste wereldoorlog ingedeeld bij een rijwielbataljon…
Hun enthousiasme voor de automobiel, de snelheid ervan, in vergelijking met die van de huidige bolides, hun ophemelen van oorlog als een hygiënische manier om de banden met het verleden te verbreken, doen tenenkrommend puberaal aan.
Deden dat voor vele tijdgenoten waarschijnlijk ook toen al.
Hoe groot hun invloed nog steeds blijkt te zijn, kun je lezen in de poëzie van Louis Radstaak. Het gedicht ‘Stijl corrector’ kun je niet anders dan eigentijds noemen. Het is niet het enige gedicht waarin de dichter met zijn computer bezig is. En in nogal wat gedichten wordt een enorme hoeveelheid weetjes uitgestald.
Zo van het internet gehaald. Ik voelde mij weer een beetje als wanneer mijn kinderen in mijn bijzijn hun kennis over games deelden: een volslagen onwetende buitenstaander. Wat bepaalde zaken betreft zal ik dat levenslang blijven. Graag.
Als beeldend kunstenaar weet ik het een en ander af van kunststromingen, ook de genoemde Antonin Artaud is mij bekend, maar wanneer Radstaak het heeft over motoren (negen gedichten) – al word ik daardoor iets wijzer over die monsters – dan voel ik mij als ‘damesfietser’ een behoorlijk achterlijke tijdgenoot.
Ik kan het ook anders verwoorden: ik mis binnenkant.
Het komt mij voor dat Radstaak zichzelf verliest, en wil verliezen in al die interessante fenomenen die zijn uiterlijke leven behelzen. Sommige gedichten zijn niet meer dan een beschrijving van:
Layers
de nachtmerrie in
webeditor Dreamweaver
duurt nu al vele uren
laag na laag stapel ik
om het gedrag van
een gebeurtenis te besturen
“onMouse over showLayer”
“onMouse out: hideLayer”
de laag blijft verborgen
(..)
Precies! Dat gevoel heb ik de hele tijd bij deze poëzie. Misschien verwacht ik gewoon teveel:
layer na layer
bit voor bit
delf ik het onderspit.
Ik heb mij net door mijn jongste zoon uit laten leggen dat ‘Dreamweaver’ een programma is voor het maken van websites, waarbij een hoop dingen op de site gedaan kunnen worden door middel van ‘voorgeprogrammeerde’ functies…
Wat ik misschien wel het meeste mis in deze bundel Lawaai!!, is de dynamiek van de futuristen. In het gedicht waarmee ik deze bespreking wil afsluiten, heb je wel telkens het zinnetje ‘wat wist ik’, wat een zekere cadans in het gedicht brengt, maar niets aan de inhoud toevoegt: hij wist weinig over pissebedden, heeft dat blijkbaar opgezocht, en weet nu zoveel meer over die beestjes, dat hij dat graag met ons wil delen. Ik geloof niet dat hun aanwezigheid onder de fietsbeldop ‘ver van de zee’ (?) hem al deze kennis heeft bijgebracht. Dichters liegen niet altijd de waarheid. Het ‘wat wist ik’ blijkt niet meer dan een dichterlijk trucje.
Het is wel het gedicht waarvan ik het misschien wel het meeste heb genoten. Ik wist waarover hij het had, en ik werd er nog iets wijzer van ook, al miste ik het feit dat de pissebedmoeders blijkbaar goed voor hun kroost zorgen. Had er gemakkelijk bij gekund. Het had niets uitgemaakt. En daarmee heb ik het grootste tekort van deze bundel aangegeven: het ongebreidelde van de feitjes die je over je krijgt uitgestort met als enige doel lijkt het wel, om de tijd te doden. Al is het soms op plezierige wijze:
Pissebed
wat wist ik weinig van de pissebed
niet eens dat het een kreeftachtige was
die lang geleden aan land ging
en daar ook ‘keldermot’ heet
een taxonomische vergissing
wat wist ik van zijn liefdesleven
zoals het trommelen op het vrouwtje
om toegang tot haar twee vagina’s te verkrijgen
hij steunt met twee penskokers zijn piemel
die hij liefst gebruikt in diagonale positie
er is ook een ondersoort die niet aan seks doet
de paarse drieoogjes (allen vrouwtjes) klonen zichzelf
één op de duizend van hun spierwitte jongen
is niettemin toch man, al blijkt hij steriel.
Wat wist ik van de pissebed als geneesmiddel
zoals gedroogd geslikt bij maagklachten
vermalen in een smeersel bij keelklachten
gekookt in pap voor bedplassende kinderen
wat wist ik weinig van pissebedden
totdat ik ze vond onder een fietsbeldop
die neergelegd was op een rottende paal
ver van de zee door een vinder in de hoop
dat de eigenaar van de signaalloze fiets hem
daar op een dag terug zou nemen
en niet op de pislucht zou letten.