De treurige woordladders van Proust
door Levity Peters
Is het een wonder dat Treurnissen. Mijmeringen onder wisselende hemel, een verzameling prozagedichten van Marcel Proust oorspronkelijk verschenen als Regrets, niet eerder in het Nederlands is verschenen? Nee.
‘In zijn vroege werk zien we hoe de schrijver geduldig zijn stijl perfectioneert, zoals een pianist loopjes en toonladders speelt om zich te oefenen voor zijn publieke optreden’, schrijven de vertalers in hun nawoord.
Maar wat geniet je van toonladders wanneer je de sonate kent?
Ik weet van mensen die van een bepaalde kunstenaar zo wild zijn, dat ze elke creatieve uiting van hem als een kleinood koesteren. En ik ken aankomend kunstenaars die zulks doen om ervan te leren.
Wellicht heeft mijn aversie voor deze poëzie te maken met het gebrek aan relevantie. Maar niet alleen. Natuurlijk doet relevantie ertoe, oprechte schoonheidsbeleving is voor poëzie genoeg, maar wanneer ik in ‘De Tuilerieën’ lees:
Brandend in de zon brengt de heliotroop zijn reukoffer. Voor het Louvre verheffen stokrozen zich rank als masten, statig en sierlijk als zuilen, blozend als meisjes. Tintelend van regenbogen en zuchtend van liefde verheffen fonteinen zich ten hemel. Aan het eind van het Terras verbeeldt een stenen ruiter, die verstild in wilde galop een vreugdebazuin aan de lippen drukt, de volle gloed van de Lente.
dan dringt zich aan mij een gedicht op van Andrzej Bursa, een Poolse dichter die in 1957 schreef:
In gesprek met een dichter
Hoe kun je geur weergeven in gedichten…
zeker niet door eenvoudige woorden
geur moet het hele gedicht doordringen
rijm en ritme
moeten de temperatuur van een honigboschage hebben
elke ritmische verspringing
iets hebben van het wiegend bewegen van een roos
die door de tuin is geworpen
we praatten in een sfeer van symbiose
tot ik zei:
‘wil je alsjeblieft deze emmer weghalen
de stank van gezeik is niet om te harden’
wellicht was dit tactloos
maar ik kon het echt niet langer uithouden
(uit: Een gevecht om lucht, vert. Jan-Willem Overveem en Ewa Dijk-Borkowska)
Nadat ik Treurnissen had gelezen kreeg ik de neiging om mijn Proustverzameling uit de boekenkast te rukken, en naar de kringloop te brengen. Wat een vervelende nuf is die Proust toch, wat een zelfingenomen kwast. Hij voelt niet, hij creëert gevoelens. Hij neemt niet waar, hij creëert waarnemingen. En hij is onder de indruk van zijn eigen metaforen. We vervolgen het eerdere citaat:
Maar de hemel verduistert, er is regen op komst. De waterbekkens, waarin geen azuur meer blinkt, lijken ogen met holle blikken of urnen vol tranen. Opgezweept door de bries richt de zinloze fonteinstraal zijn bespottelijk geworden loflied aldoor sneller ten hemel. De vergeefse lieflijkheid van de seringen is oneindig triest. En daar, met losse toom, met een onbeweeglijke en woeste beweging van zijn marmeren hiel zijn paard aansporend tot die onstuimige en verstarde galop, blaast de lichtzinnige ruiter eindeloos op zijn bazuin tegen de donkere hemel.
Die bespottelijke aldoor sneller op de hemel gerichte fonteinstraal is werkelijk een pareltje. Maar geloof me: het wordt in de loop van het gedicht nog gekker, en eindigt met als climax ‘urnen voor de weemoed van de bomen!’
Uit het tweede gedicht ‘Versailles’:
Na zoveel anderen wil ik u niet noemen, Versailles, grootse naam, al even verflenst als welluidend, koninklijke begraafplaats vol bladeren, weidse watervlakken en marmerbeelden, ongemeen aristocratisch en zedenbedervend oord, waar ons niet eens de wroeging kwelt dat de levens van zoveel werklieden er minder dienden om de genoegens van een vroegere tijd te verfijnen en te verdiepen dan wel de weemoed van onze eigen tijd. Na zoveel anderen zou ik u liever niet noemen, hoe vaak ik ook uw rozemarmeren waterbekkens opzocht om er de droesem van die roodgetinte zwijmelbekers en de bitterzoete bedwelming van deze allerlaatste najaarsdagen te drinken.
(..)
Proust heeft wel heel veel woorden nodig om Versailles niet te noemen, met zijn zwijmelbekers… Wat moet hij toch met die droesem? Waar bestaat die in godsnaam uit? Woorden natuurlijk, niets dan woorden. Lees de zin over die werklieden eens zorgvuldig over, Proust vindt dat hun levens slechts de weemoed dienen over zijn eigen tijd! Hij wordt niet eens door wroeging gekweld. Een schande!
Waarom doet deze poëzie mij onweerstaanbaar denken aan Markies de Canteclaer van Barneveldt van Maarten Toonder? Omdat die zich ook Dichter waande, maar in zijn verrukkelijke dichterlijke mijmeringen niet zelden gestoord werd door Heer Bommel?
Laten we de tuinen verlaten. Nog een gedicht in zijn geheel:
Innerlijke zonsondergang
Evenals de natuur kent de menselijke geest zijn schouwspelen. Hoe vaak een zonsopgang, hoe vaak een maannacht me ook tot tranen toe heeft vervoerd, nooit wekte die in mij een heftiger ontroering dan de grootse gloed vol weemoed die bij een wandeling tegen het einde van de dag niet minder golven in ons gemoed doet oplichten dan de ondergaande zon er op het zeeoppervlak doet schitteren. Hierna verhaasten we onze passen in de nacht. Meer nog dan een ruiter die zich door de steeds snellere vaart van een geliefkoosd rijdier laat verdoven en bedwelmen, geven we ons trillend van vertrouwen en vreugde over aan onstuimige gedachten, die ons, naarmate we ze beter beheersen en sturen, steeds onweerstaanbaarder overweldigen. Met innige ontroering doorkruisen we het donkere land en begroeten de nachtzwarte eiken, het ene als een veld van eer, de andere als heroïsche getuigen van de emotie die ons meesleept en benevelt. Wanneer we onze ogen ten hemel slaan, kunnen we niet anders dan daar verrukt ontdekken hoe mysterieus onze gedachten zich spiegelen in de open ruimten tussen de wolken, die nog altijd bewogen zijn door het vaarwel van de zon: steeds haastiger dringen we verder het land in, en de hond die ons volgt, het paard dat ons draagt of de vriend die nu zwijgt, of soms, als geen levend wezen ons vergezelt, de bloem in ons knoopsgat of de wandelstok die vrolijk in onze koortsige handen rondtolt, betuigen we met een blik en een traan de weemoedige hulde van onze vervoering.
Het is avond, en direct verhaasten wij onze passen in de nacht. Zoiets kan alleen een dichter die alsmaar sneller wil: niet alleen de fontein krijgt het bij hem op zijn heupen, maar meer nog dan een ruiter die zich door de steeds snellere vaart van een geliefkoosd (niet geliefd maar aangehaald) rijdier laat verdoven en bewelmen, geven we ons trillend van vertrouwen en vreugde over aan onstuimige gedachten, die ons, – nu volgt een hoogstandje: naarmate we ze beter beheersen en sturen, steeds onweerstaanbaarder overweldigen! Eerst deden ze het gewoon, maar morgen zijn ze nog onweerstaanbaarder dan vandaag. Dat alles omdat we ze beheersen. Hoe is het mogelijk! Trillend van vertouwen en vreugde!
Neuroot. Denk ik dan.
Ik heb geen zin om mij te laten bedwelmen door iemand omdat hij Proust heette, omdat hij als een genie wordt gezien. Het grappige is dat ik na lezing van Treurnissen anders aankijk tegen A la recherche du temps perdu. Ik ga de boeken binnenkort herlezen. Steeds sneller.
Jammer dat vertalers Paul Claes en Chris van de Poel zoveel energie hebben gespendeerd aan deze ‘Treurnissen’. Op de ‘nachtzwarte eiken’ na, ‘het ene als een veld van eer, de andere als heroïsche getuigen van de emotie die ons meesleept en benevelt’ – hier ging toch echt iets mis – lijkt deze vertaling mij geen geringe prestatie.