Woorden die het naakte beeld bekleden
door Geert Zomer
–
–
De verhouding tussen schilderkunst en poëzie is een gecompliceerde. Inge Boulonois, kunstpsycholoog, dichter en schilder, heeft het aangedurfd om deze verhouding te verkennen. Zij doet hiervan verslag in Voor waar genomen, dertig van haar beste en deels bekroonde, door kunst geïnspireerde gedichten, zo lees ik op de achterflap.
Het openingsgedicht reflecteert op een jongensportret op houten paneel. Fajoemportretten of mummieportretten dateren uit de tijd dat Romeinen het bewind voerden in Egypte. Veel van deze portretten zijn in de Egyptische El-Fajoem oase gevonden en stammen waarschijnlijk uit de eerste eeuw voor Christus tot ongeveer 250 na Christus. Ze werden voor het gezicht geplaatst van het in windsels gewikkelde lichaam dat enige tijd rechtop in een kist werd gezet, ter voorbereiding op de begrafenis.
–
———–Dat de dood van jou beviel. Zo verdomd
———–door je vader en moeder liefgehad
–
———–dat je door het merg van verlies
———–opnieuw geboren werd
———–uit de schijf van een boom, volgroeid
———–voordat jouw korte leven begon.
–
———–Spiegel van gedroom altijd:
———–tuniek en huid blaken kleurvast
———–en glad in de heling van bijenwas.
–
———–Je slapeloze iconenogen
———–speuren onwaarschijnlijk hedendaags
———–nipt langs ons heen,
–
———–vlakbij en mateloos veraf, in troostende
———–tegenwoordigheid van net echt.
———- –Echt nep.
De dichteres neemt in dit gedicht de lezer mee in haar bespiegeling van het portret van de jonge man. Zij beschrijft hoe het aan de ene kant een troostende werking op haar heeft, maar plaatst daar aan de andere kant haar scherpe, kritische blik tegenover. Zo vormt het gedicht als het ware haar innerlijke spiegel. Laat ik eerst één ding duidelijk stellen: een gestold en afgekaderd beeld blijft precies hetzelfde beeld, ook als er duizenden woorden aan toegevoegd worden: een naakt beeld wordt door woorden aangekleed maar blijft precies hetzelfde naakte beeld. De ontstaansgeschiedenis van het schilderij voltrekt zich buiten het naakte beeld om: het naakte beeld wordt door o.a. haar ontstaansgeschiedenis aangekleed. Waarop baseert de dichteres haar conclusie dat dit schilderij echt nep zou zijn? Er zijn vele soortgelijke Fajoemportretten, maar dit portret stamt – als dat gegeven klopt – uit de 2de eeuw voor Christus, de tijd voordat van Romeinse overheersing in Egypte sprake was. Is dit haar enige argument of is haar conclusie een filosofische? Zij dicht de ogen van de jongen een troostende werking toe, vlakbij en mateloos veraf. Natuurlijk is de jongen op het schilderij niet meer in leven. Het is een afbeelding van de jongen die in de beschouwer tot leven komt. Zo is de jongen, tot leven gekomen in het hier en nu, net echt. Door te stellen dat het ‘echt nep’ zou zijn haalt zij echter niet het portret van de jongen onderuit, dat immers buiten de taal om bestaat, maar haar eigen tot dan toe zorgvuldig opgebouwde gedicht.
In ‘Compositie met groot rood vlak, geel, zwart, grijs en blauw, Piet Mondriaan (1921)’, het tweede gedicht van de bundel, slaagt de dichteres er wel in het gedicht constructief en spannend af te sluiten: ‘De grote lijnen // lopen zijwaarts en omhoog, / als volstrekte armen van een boom. / Of die van ons, na alsmaar rekken / reiken naar elkaar en hemelwaarts.’
Via Edgar Degas en het fraaie gedicht ‘Zelfportret met waskom, Dick Ket (1930)’, wordt de lezer naar ‘Bij de stillevens van Giorgio Morandi (20ste eeuw)’ geleidt. Hier gebeurt er iets vreemds. Het gedicht wordt, in plaats van door een schilderij van Morandi, door een QR-code vergezeld. Volgens de achterflap is dit vanwege auteursrechten. Zitten op al zijn schilderijen auteursrechten? Het zij zo, maar persoonlijk vind ik dit jammer. Het wezenlijke van de bundel, de verkenning tussen kunst en poëzie, wordt ermee doorbroken. De woorden van het gedicht resoneren niet rechtstreeks met een schilderij maar middels een visueel onaantrekkelijke QR-code. Via deze code kan de lezer op vernuftige wijze het daaraan gelinkte schilderij aanschouwen. Dit bevindt zich echter buiten de bundel.
‘Bij Panamarenko (21ste eeuw)’, een gedicht over de kunstenaar die voornamelijk ruimtelijk werk maakt, is er noch een afbeelding, noch een QR-code te vinden. Dit is niet erg want de woorden hebben zich losgezongen van code en afbeelding om een eigen realiteit te vormen: ‘Wuif elk bezwaar weg. Volg je hang / naar hoger. Niets is zo geestdodend / als je levenslang in het aardse zelf / te wentelen. Luister naar de vogel / in de nestkorf van je borstkas.’ Op overtuigende wijze blaast hier de dichteres de gevleugelde zienswijze van Panamarenko tot leven.
De woordenstroom vindt haar weg over de ‘Besneeuwde weg te Honfleur’ van Claude Monet, beschrijft ‘Stilleven met vaas’ van Jan Mankes, geeft kracht en sterfelijkheid aan Constantijn de Grote, om betekenisvol aan te sluiten bij de zinnen van Vincent.
–
———–Het is even interessant en even moeilijk
———–om iets goeds te zeggen als om iets te schilderen.
Deze woorden die Vincent schreef aan Emile Bernard, op 19 april 1888, hebben niets aan zeggingskracht verloren. Vervolgens beschrijft de taal het ‘Portret van mijn moeder’, wandelt zij in het schilderij ‘Herfstlaan’ van Jan Toorop, struint zij in de ‘Metamorphosis Insectorum Surinamensium’, observeert ze een zelfportret, ontfermt zij zich over de ‘Oude vrouw met schort en sjaal’, laat zij zich verheffen in het interieur van een kerk om in omarming te versmelten in een werk van Egon Schiele:
–
———–Met zoetzoemende lippen,
———–handen gebalsemd door mirre
———–ontknopen zij elkaar.
–
———–Op golven van wit linnen
———–ontmantelen ze het klokhuis
———–van de verboden vrucht.
–
———–Ze worden zichzelf en de ander
———–
———–tegelijk. Slaap slaapt niet meer.
———–Wijn vloeit door hun aderen.
Er hangt een schilderij van Egon Schiele in een museum. Er komt een dichter aangelopen. Zij staat stil voor deze voorstelling. Het naakte beeld resoneert in haar innerlijk. Het schilderij komt tot leven. Afstand valt weg. Er is sprake van symbiose. Er zijn nog geen woorden. Dan vormen zich gedachten: observaties, associaties, bespiegelingen en herinneringen vinden hun weg. Het beeld maakt zich los uit de symbiose door middel van taal. Taal en beeld ontknopen elkaar. Het beeld dwingt de taal om keuzes te maken, om passende woorden te vinden. De dichteres stelt alles in het werk om tot een gedicht te komen, om het naakte beeld dat in haar leeft met woorden aan te kleden. Zij verlaat de symbiose met het schilderij door taal te laten leven. Taal en beeld worden zichzelf en de ander tegelijk. Het beeld heeft de taal wakker gekust.
Opeens is het zondagmorgen.
–
———–Kopervingerige ochtendstond
———–stootte nacht weg. Desondanks
———–oogt de straat niet uitgeslapen.
–
———–Huizen dommelen met dichte deuren
———–op een rij. Geen geluid stuitert
———–tegen de gevels. Geen hond
–
———–struint rond. Namen sluimeren
———–in remslaapschrift op ramen.
–
———–Klaarwakker is wie
———–de straat vanaf de overkant beziet
———–en pas verdwijnt wanneer er iemand
———–in zijn blikveld verschijnt.
Onder het gedicht is een QR-code afgebeeld. Overbodig, het gedicht kan met glans de toets van autonomie doorstaan. Het daaropvolgende, 35ste (misrekening?) en afsluitende gedicht ‘Lascaux (ca. 15000 v.Chr.) verbindt het hier en nu met een heel ver verleden: de rotswandschilderingen in de grot van Lascaux.
Met Voor waar genomen heeft Inge Boulonois een fraaie bundel afgeleverd waarin zij met verve de grens verkent tussen schilderkunst en poëzie. In haar meest geslaagde gedichten vervaagt deze grens: poëzie en beeld worden zichzelf en elkaar tegelijk. Chapeau!
____
Inge Boulonois (2021). Voor waar genomen. Brave New Books, 73 blz. € 18,50. ISBN 9789464187298