Stevine Groenen (1964) schrijft gedichten, verhalen en literaire non-fictie. Poëzie was haar eerste liefde. Ze studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en Algemene Letteren aan de Rijksuniversiteit Groningen. De poëzie van de dichteres Emily Dickinson inspireerde haar om bij gelegenheid een gevallen roodborstje terug te brengen naar zijn nest. Ten slotte stond ze zichzelf toe zich te wijden aan het schrijverschap.
Annet Zaagsma sprak met haar.
foto (c) Chantal van der Burgh
Je recent uitgekomen eerste dichtbundel heet Klein landschap. Wat heeft het landschap voor betekenis voor je en op wat voor manier zijn jouw gedichten daarmee verbonden?
In het landschap weerspiegelt zich het leven in al zijn verscheidenheid: het eeuwige en het oneindige, de verwevenheid van mens en natuur, dat wat voorbijgaat en overblijft. De poëzie in Klein landschap zijn dichterlijke schetsen en herinneringen verbonden met het landschappelijke. Ik was een nieuwgierig kind dat opgroeide in de stad. De omgeving van het riviertje de Drentsche Aa en in de zomermaanden de zee, het strand en de duinen vormden een toevluchtsoord om te dromen en te spelen. Zo heb ik al vroeg geleerd dat een landschap troostend kan zijn, net als poëzie.
Waar sta je zelf in het poëtische landschap? Is er een traditie in de poëzie of zijn er bepaalde dichters waar je je tot aangetrokken voelt? Volgens je biografie word je bijvoorbeeld geïnspireerd door de poëzie van Emily Dickinson. Hierbij wordt gerefereerd aan haar gedicht ‘If I can stop one heart from breaking (I shall not live in vain)’. Hoe vinden we dit motto terug in je poëzie en in je schrijverschap?
Ik voel me vaak een nachtpauwoog of een bloem die in een uitspringende rand van een oude stadsmuur staat te bloeien. Er is zoveel prachtige poëzie gemaakt en er zijn ook in onze tijd veel goede dichters die met hart en ziel bezig zijn met deze vorm van literatuur. Emily Dickinson komt steeds weer op mijn pad, vanaf de dag dat ik de film ‘Sophie’s Choice’ zag, waarin Stingo het raadselachtige ‘Ample make this bed’ voorleest:
Ample make this Bed.
Make this Bed with Awe;
In it wait till Judgment break
Excellent and Fair.
Be its Mattress straight,
Be its Pillow round;
Let no Sunrise’ yellow noise
Interrupt this Ground.
Het geheimzinnige en mystieke spreekt mij aan. De versregel ‘If I can stop one heart from breaking’ was een leidraad in mijn leven – ver voordat iemand mij die voorlas en is onlosmakelijk verbonden met mijn poëzie en schrijverschap. Ik word nog wel eens afgeleid door vogels waarvan ik denk dat ik ze terug moet brengen naar hun nest en ben zelf ook wel dat roodborstje geweest. Er zijn veel andere favoriete dichters: Martinus Nijhoff, Hanny Michaelis, Herman de Coninck, Judith Herzberg en Rainer Maria Rilke bijvoorbeeld. Jongere dichters, zoals Ellen Deckwitz en Iduna Paalman. Ook de teksten van Etty Hillesum raken me, er zit verborgen poëzie in haar brieven en dagboeken. Laatst hoorde ik op een festival een jonge Molukse dichteres voordragen. Ze deed dat voor het eerst, het was zo krachtig en recht uit haar hart. Er zitten veel gedichten in mijn hoofd en er ligt altijd wel een gedichtenbundel op mijn nachtkastje.
Poëzie was je eerste liefde. Weet je nog wanneer en waar de vonk oversloeg?
Mijn moeder had een mooie stem en zong terwijl ze in huis bezig was, juist als ze verdrietig was. De liefde voor poëzie begint bij zingen. Er was weinig geld, het enige kinderboek in huis was ‘Het gouden boek’. Maar mijn moeder zong en leerde mij liedjes als Sarie Marais, Het roodborstje aan het venster, De wielewaal en Moriaantje, het lied van Heinrich Hoffman waar nu zoveel over te doen is maar dat juist over tolerantie gaat. De literaire opvoeding bestond verder uit het vertellen van sprookjes en Bijbelverhalen. In de huiskamer stond de radio altijd aan: ik was gek op de Zuiderzeeballade. En natuurlijk keken we bij oma naar ‘Ja zuster, nee zuster’, de onnavolgbare poëzie van Annie M.G. Schmidt. Toen ik zes was stuurde juf Geelhoed me gelukkig naar de bibliotheek in Assen. Ik las alles wat los en vast zat en begon versjes en sprookjes te schrijven.
Je hebt je aangesloten bij Klimaatdichters. Wat houdt dat voor jou in? Wat is volgens jou in dit kader de toegevoegde waarde van poëzie? Wat voor rol speelt de natuur in jouw gedichten?
Als je als dichter de streepjescode van atmosfeerwetenschapper Ed Hawkins – The warming stripes – eenmaal tot je door hebt laten dringen, kun je niet anders dan je aansluiten bij de Klimaatdichters. Welke wereld laten we achter, daar ben ik veel mee bezig. Het begon al generaties eerder: een oom die arbeider was en dood achterbleef op het land vanwege het gebruik van het ‘wonderpoeder’ DDT. Ik ben eerder een lyrische klimaatdichter dan een activistische, maar ik kan gewoonweg niet lijdzaam toekijken hoe de wereld naar de knoppen gaat en onze kinderen ons smeken iets te doen. Poëzie kan leiden tot het begrijpen van wat er gebeurt, mensen op een andere manier laten kijken naar natuur, waarin wij ons zo nadrukkelijk manifesteren en gedragen als een kudde olifanten in de porseleinkast. Ik probeer natuurervaringen te beschrijven. Natuur is bovenal verwondering. Hoe een regendruppel blijft liggen op een veertje bij de tuindeur.
–
Vanaf de dijk niets
dan glinsterend oppervlak.
–
Over zachte golven dansen
onschuldige driehoekjes wit,
fietsers slingeren zich
door het nieuwe achterland
van lamsoor, zeeaster en sternen,
langs de waterlijn de kinderen
op zoek naar oude schatten.
–
Maar hoor je? De wind steekt op
en waait over het water
laat zeilen bollen, blaast
de laatste veren uit de lucht,
het water grijs als lood.
Hoor je? De klokken luiden in de diepte,
het andere lied van zee en wolken.
–
Wat houdt ze verborgen, onder
haar rokken van opspattend water,
welke veilige haven ligt verscholen
in haar donkere schoot?
Wie wiegt ze telkens in haar getijden,
in de maalstroom van schelpen,
zoute wieren en zilveren vissen,
glad tot op het bot?
–
Tussen zon en sterren zijn
de tere zielen mettertijd
verdronken met de stad.
Naast gedichten bevat je bundel ook poëtische portretten naar aanleiding van schilderijen en beeldhouwwerken. Hoe zijn deze tot stand gekomen? Hoe is voor jou de relatie tussen poëzie en beeld of muziek?
Poëzie en andere vormen van kunst, zoals beeldende kunst en muziek, gaan voor mij hand in hand. Ik ben een toeschouwer, hou ervan te kijken en te luisteren. De gelaagdheid van een schilderij, beeldhouwwerk of muziekstuk kan me erg beroeren, ook het historisch perspectief. Ik zing graag, beschouw mijn stem als een instrument. Dan komen er vanzelf wel woorden en zinnen, zoals voor het openingsgedicht ‘Anna’ dat geschreven is bij een altaar-retabel in de Domkerk van Utrecht.
–
Je zou grootmoederlijk moeten kijken naar
het kind, maar je zandstenen gezicht is gebroken,
het licht viel uit je ogen.
–
Met open mond probeer ik in mijn hoofd te duiden
hoe deze puzzel van lege vlekken,
lijnen en open wonden
een groep heeft kunnen zijn, wie
–
jij was, wie Maria, hoe groot,
hoe oud, en wat Jacobus tweede van links
met staf, hoed en groene schelpenmantel nog vermag.
–
Waarom toen, moe van al het heiligen en eren,
een storm opstak van afkeer en verraad, en
mensenhanden hoofden hakten,
doopvonten verbrijzelden, orgels ontstemden,
kansels neerhaalden, altaars tot ruïnes
verbouwden.
–
Wie jou heeft ontdaan
van je verborgen glimlach, wie jou
ten slotte wist dicht te metselen met muren.
–
En hoe je weer tevoorschijn kwam.
–
–
Altaarretabel rond een Sint Anna-te-Drieën,
Domkerk Utrecht
Behalve gedichten schrijf je ook verhalen en literaire non-fictie waarvoor je onder andere archieven uitpluist om de geschiedenis te achterhalen. Wat is het verschil in het schrijven van deze verschillende genres? Kun je de dichter in jezelf ‘uitschakelen’ als je bijvoorbeeld een biografie schrijft?
Ik weet niet of er zoveel verschillen zijn. De gedichtenbundel Klein landschap is wel het meest persoonlijke dat ik tot nu toe heb uitgebracht. Het zijn gedichten die uit een verzameling komen, die je in een cirkel kunt plaatsen. Het ontrafelen van ervaringen, het uitpluizen van archieven, en dat vatten in taal, daarin zie ik wel paralellen, hoewel de genres ontegenzeggelijk anders zijn.
De dichter in mezelf staat nooit uit; ik probeer een historisch onderzoek op zo’n manier te brengen dat het boeit, zonder de waarheid geweld aan te doen. Dat mag niet. In die zin laveer ik wel tussen twee werelden.
Je hebt al een hele schrijfcarrière achter de rug met diverse publicaties. Waarom is het nu (pas) tijd voor je eerste dichtbundel?
Mijn omgeving is daarin een grote stimulans geweest. Wanneer ik voorlas, vroegen mensen of er een bundel was. En die was er dan niet. Nu wel, en ik houd daarbij vast aan een uitspraak van Etty Hillesum: ‘Wanneer men de kracht voor de kleine dingen heeft, heeft men ze ook voor de grote.’
–
Je moet het allemaal zelf weten
nu je de deur achter je dichttrekt,
je kraag hoog opgezet
tegen storm en regen.
–
Je hebt een heel landschap achter je gelaten:
aantekeningen met rafelrandjes
aangekoekte mascara in doosjes
een ring die nooit heeft gepast
de leeggelopen ballon van toen,
vergeten spullen, de dingen die
er niet meer toe doen.
–
En mij. Ik dwaal rond in
je meisjeskamer vol leegte
en pak de dingen vast.
–
De foto in de kast:
je draagt je vlechten nog
en zit in een kano, reddingsvestje
om het kinderlijf, onzeker lachje
in de lens.
–
In de lade vind ik een briefje,
in fonetische hanenpoten,
met moeite lees ik
dat ik nooit dood mag gaan.