LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Roelof ten Napel – Dagen in huis

26 jan, 2022

Stilstaan bij de fenomenen

door Kamiel Choi




Naast me ligt de nieuwe bundel van de jonge dichter Roelof ten Napel (1993). Het is een mooi object: het boek is iets groter dan een gemiddelde dichtbundel, de lettergrootte in het binnenwerk is ook iets forser. Het is poëzie die ook visueel moet werken, het moet meer zijn dan ‘proza met enjambementen’, zoals de auteur het in 2012 al uitdrukte in een interview met Meander. Een van zijn grote voorbeelden is de Canadese dichteres Anne Carson, die ook heel visueel werkt. Op het voorplat staat het schilderij Mein Wohnzimmer van Egon Schiele afgebeeld, de rechterhelft links en de linkerhelft rechts. Is dit een idee van de vormgever Bureau Beeldzorg, of verwijst het naar wat er in de bundel gaat gebeuren? Is het een aanwijzing dat ons kijken altijd gefragmenteerd is, dat we nooit het hele overzicht hebben over alles wat van belang is in onze directe omgeving, al is dat nog zo’n zoete illusie waaraan mensen zich graag laven als ze toevlucht zoeken tot virtuele werelden in computerspellen.

Ten Napel heeft wiskunde gestudeerd, en ik zie een zekere verwantschap met deze gedichten, waarin het alledaagse wordt ‘onderzocht’. Ik blijf volhouden dat ‘onderzoek’ niet de juiste uitdrukking is voor poëzie: bij onderzoek moet je kunnen onderscheiden tussen een hypothese en een experiment, dat bovendien een herhaalbare proefopstelling behelst. In de dichtkunst, en dit is ten Napel zich goed bewust, gaat het juist om de wisselwerking tussen al deze factoren.

Dagen in huis is natuurlijk een coronabundel par excellence. De dichter wijdt uit over de indrukken in zijn kamer, en gebruikt die als ingang om concepten te bespreken. De uitgangspunten zijn het raam, de wolken, dieren, regen, hoeken, enz. Het is dus niet een Biesheuvelse Reis door mijn kamer, maar een ‘denkerige’ (dixit ten Napel) bundel die uit de ervaring van alledaagse verschijningen toch iets algemeens wil destilleren.

De gedichten hebben titels als ‘Nog iets over handen’, ‘Over schrift’, ‘In het raam’, ‘Over tafels’, ‘Als in regen’. Het lijken terloopse notities, maar ze zijn nauwkeurig gecomponeerd. De bundel is niet lyrisch: in plaats van taal die over zichzelf heen rolt van uitdrukkingswoede, willen deze gedichten het circus der metaforen afremmen en stilstaan bij de ervaring zelf (wanneer ik zo’n zin opschrijf besef ik hoe onvolkomen zo’n karakterisering is). Dit is poëzie die je gewoon moet lezen. Neem het gedicht ‘Iets over de hand’ (blz. 11).

Leren wachten op wat zich toont als ik hand zeg,
op wat achterbleef toen ik het eerder zei, te achteloos.
Hand. Je hand, mijn hand. Wachten op wat zich aandient
als ik het geduldig zeg.
Niet maar die botten, niet die spieren –
wat het betekenen kan
dat een hand kan zegenen, opgeheven
of op een kruin gelegd.

Wat zich niet laat nemen, haast niet geven laat.
Zoals wat iemand op het hart ligt,
te lang al binnenbleef,
waarvoor het tijd geworden is.

Het gedicht blijft niet bij de waarneming van de hand maar wil doordringen tot het betekenisveld onder het oppervlak van onze waarneming. Hier is de verwijzing naar religie (ten Napel groeide op in een dogmatisch religieus gezin) en juist de verwondering over hoe een gewone hand in een bepaalde positie zoveel kan betekenen is poëtisch sterk. Poëzie zet vraagtekens bij het ogenschijnlijk vanzelfsprekende. De pointe aan het eind van dit gedicht (en meerdere gedichten in de bundel) vind ik minder sterk: dat iemand ‘wat [hem] op het hart ligt’ wil uiten overstijgt de alledaagse taal niet. ‘Zoals mijn bewegende lippen zichtbaar blijven voor wie ze niet begrijpt’ (blz. 26). ‘hij greep naar / een deurklink die hier niet bestond, / alsof hij de vorige kamer nooit verlaten had’ (blz. 27). ‘Blijf stil zitten / als de vraag waarop dit het antwoord is’ (blz. 39). ‘Bidden tast niet in het donker – / het merkt het donker op.’ (blz. 43). ‘Leven lijkt / op wat er vergeleken wordt, wat zich / in elke overeenkomst / aan beide kanten bevindt.’ (blz. 51). Zulke slotzinnen lijken iets te bezweren; bij mij wekken ze het gevoel op dat de beschrijving van de ervaring zelf niet genoeg is, dat er zo nodig iets ‘diepzinnigs’ moet worden bijgehaald om er poëzie van te maken (de ironie is dat het resultaat een zwakkere indruk maakt).

Wiskundige bewijzen hebben een poëtische dimensie. De schoonheid van wiskunde ligt niet zozeer in de resultaten, maar in het proces van bewijzen, die vaak elegante, onverwachte en creatieve zetten vereisen. Ik denk dat de gedichten van ten Napel daar ook naar streven. Er is geen opsmuk, de auteur vertrouwt dat de onderwerpen waar hij zijn blik op richt mooi en belangwekkend zijn, geen barokke versiering nodig hebben om poëtisch gewicht in de schaal te leggen. Dat is een dappere grondhouding. In het gedicht ‘Nog iets over schrift’ (blz. 23) observeert de dichter een ekster en hoe het ‘schorre gekras’ van de vogel doordringt tot zijn eigen schrijven: ‘kchiaaa, kchichjch’. Dit is een gewaarwording die op zichzelf staat, maar het gedicht rondt het toch af met een definitie van schrift:

Misschien is dat schrift:
inkepingen maken in. Een schuilplaats achterlaten,
waar nog iets, iemand anders past.

Dit laat de vaagheid waarmee deze poëzie korten metten wil maken door een achterdeurtje weer naar binnen. Hoe past iemand in de inkepingen/schuilplaats? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?

PS
Elke brief komt te laat, maar misschien
wacht je op brieven zodat je hart van iets
anders kan schrikken. Rest de vraag

of dat is waar een hart voor dient

(blz. 49)

De tendens om met retorische vragen en harde enjambementen een theatraal effect te creëren (al is het waarschijnlijk geen bewust effectbejag) is de zwakte van deze bundel omdat het afdoet aan de verstilling, het stilstaan bij de ervaring. De dichter wil laten zien dat de diepte aan de oppervlakte schuilt (om het met een afgekloven metafoor te zeggen) maar wordt te vaak verleid tot ‘Hollands’ Diep: koeien van algemeenheden die de voorafgaande scherpstelling van het gedicht deels teniet doen.

Dagen in huis is het werk van een geoefende jonge dichter die goed in staat is verwondering voor het alledaagse te evoceren. De bundel bevat een behoorlijk aantal scherpe observaties die zeker in een zorgvuldige lezer zullen doorwerken.
____

Roelof ten Napel (2021) Dagen in huis. Hollands Diep, 63 blz. € 19,99. ISBN 9789048861873

     Andere berichten

Jan Glas – Een mooi verhaal

Jan Glas – Een mooi verhaal

‘Nog één gedicht en ik ontplof’ door Hans Puper Jan Glas zorgt al voor kortsluiting voor je nog maar één gedicht hebt gelezen. De...

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...