Een autobiografisch telraam
door Herbert Mouwen
–
–
Arjen Duinker heeft met Autobiografie tot op de dag van vandaag een nieuwe dichtbundel aan zijn omvangrijke oeuvre toegevoegd. Als lezer moet je flink aan het werk, want zijn gedichten lijken ogenschijnlijk eenvoudig, maar door zijn eindeloze opsommingen en herhalingen in de breedvoerig uitgewerkte teksten gaat deze zich afvragen wat hij er mee moet of kan. Zijn debuutbundel Rode oever uit 1988 kan beschouwd worden als een leeswijzer om vat te krijgen op het werk van Duinker. Dat blijkt onder andere uit de versregels: ‘Nee, geen begrip. / Ik zie ervan af mij te wensen / Het kleinste begin van begrip. / De tafel beweegt onder mijn handen (…) // Want begrip is illusie’. Het gedicht begint met het dubbelvers ‘Ik zou graag sterven in de Anna Boogerd. / Ik ben ver weg geweest.’ De Anna Boogerd is een straat in Delft, de geboorteplaats van de dichter. Een fragment uit de opening van zijn gedicht, waarin de dichter zijn huidige woning, zijn familiebanden en per levensjaar – hij telt door tot zijn zestigste – zijn activiteiten presenteert:
Wim, Paul en Ad, mannen die hun klassiekers kennen.
Ik spreek met mijn vader meestal Latijn.
Later leert hij me Zeeuws.
–
Toen ik twaalf was, tekende ik vierkantjes,
Toen ik dertien was, tekende ik vierkantjes,
Toen ik veertien was, tekende ik vierkantjes,
Toen ik vijftien was, tekende ik vierkantjes.
–
Toen ik zestien was, bladerde ik in de encyclopedie,
Toen ik zeventien was, bladerde ik in een encyclopedie,
Toen ik achttien was, bladerde ik in de encyclopedie,
Toen ik negentien was, hoorde ik van tante Ada
Dat mijn vader geen goed Zeeuws sprak.
De opsommingen, anaforen en herhalingen in de Autobiografie tot op de dag van vandaag zijn net als in Duinkers vorige bundels veelvuldig aanwezig. Theorieën over het schrijven van gedichten, persoonlijke poëticale opvattingen zijn vrijwel niet in zijn werk terug te vinden. Arjen Duinker is geen dichter met een opgelegde moraal. Hij wil slechts de werkelijkheid voor zichzelf en voor de lezer op directe wijze zichtbaar maken, een gezicht geven. Hij wordt wel ‘de dichter van de gewone dingen’ genoemd. Eenvoudig is zijn poëzie allerminst. Kenmerkend is ook dat een beleving ontbreekt en dat in de korte, veelal enkelvoudige versregels de ritmiek als muzikaal element belangrijker is dan de inhoud van de taaluiting. Toch krijgt Duinkers poëzie na enkele bladzijden een ander karakter. De teksten worden precieze, maar ook afstandelijke beschrijvingen van (jeugd)herinneringen, maar ze ogen kaal en bevatten nauwelijks poëtische stijlmiddelen. Toch zijn ze niet anekdotisch te noemen.
De was hangt te drogen, ik eet een boterham met fijne jam.
Naast me woont een echtpaar dat vroeger een frietzaak had.
Organiseren is niet mijn sterkste kant.
Ik eet boterhammen met pindakaas, komkommer en sambal.
Ik eet Vietnamese loempia’s.
‘s Nachts is het stil.
Bij mij tenminste.
Ik heb de middelbare school afgemaakt.
Het bewijs daarvoor is vooralsnog onvindbaar.
Foto’s plak ik niet in albums.
Boeken staan hier niet op alfabet.
Ik drink koude melk, ook koude karnemelk.
Mijn dochters zijn het mooiste op de wereld.
Arjen Duinker lijkt met de lezer een spel te spelen, maar deze krijgt amper vat op de particuliere speelwijze en spelregels die hij hanteert. Taal is voor de dichter Duinker niet alleen een middel om de werkelijkheid te beschrijven, maar vooral een probleem omdat hij daarmee de werkelijkheid slechts beperkt weer kan geven. De taal schiet te kort, zowel in zijn grammaticale als in zijn semantische mogelijkheden. Duinker lost dat enigszins op door zijn beschrijvingen qua structuur en betekenis simpel te houden. Tegelijkertijd verbindt hij voortdurend de woorden tot allerlei verrassende opsommende reeksen. Associëren is eerder een poëticaal kenmerk van zijn poëzie dan het logisch verbinden van woorden en versregels, in die zin dat alles wat Duinker schrijft voor hem zelf volkomen vanzelfsprekend lijkt, maar voor de lezer als arbitrair overkomt. Dat er een eigen ‘Duinkertaal’ ontstaat zal ik niet beweren, maar als dichter creëert hij wel een uniek systeem van aanpak. Onder de Nederlandse dichters is hij een buitenbeentje; in het buitenland is zijn poëzie veel vertaald en uitgegeven. Gelukkig komt aan het eind van de bundel ineens de poëzie tevoorschijn. Het zijn acht kwatrijnen die vanwege de vorm opvallen in zijn volumineuze gedicht. De laatste drie luiden als volgt:
Het zweet van paarden die onopgemerkt
Van Baleizão naar Faro galoppeerden
En onderweg hun droom vergaten?
–
Wie voelt in de dagen van de tuinen
De touwen van de boten die dromend
Van Carthago naar Vila Adentro zeilden
En onderweg de nevel braken?
–
Wie zingt in de tuinen van de vrouwen
De fabuleuze bloemen van de jacaranda’s,
Die met hun soepele bewegingen een man
En een naam en een man aanraken?
De kritiek op Duinker is dat zijn poëzie als eentonig wordt ervaren en dat deze eendimensionaal is. Als lezer haak je af, zeker wanneer hij zijn Autobiografie tot op de dag van vandaag presenteert als één doorlopend gedicht. Na het lezen van het gedicht moet ik bekennen dat weinig van de teksten beklijft. Ook de meer prozaïsche delen van zijn gedicht spreken niet tot de verbeelding. Voor mij is het zelfs een vorm van anti-poëzie, die op een gegeven moment irritaties bij mij oproept. Enkele malen riep deze Autobiografie – met respect voor de bron waarnaar ik verwijs – de versregels op uit ‘Aars Poetica’ van Riekus Waskowsky: ‘Dichten is net als koken: / je pleurt maar wat in de pan / als je koken kan.’ Deze Autobiografie smaakt me niet. Indien je als lezer emotioneel niet geraakt wordt door poëzie, dan blijft altijd wel de mogelijkheid aanwezig dat het perspectief van waaruit de dichter de werkelijkheid benadert verrassend is. Er zijn andere redenen om poëzie te waarderen, omdat de lezer poëzie bijvoorbeeld rationeel of muzikaal boeiend kan vinden. Poëzie heeft veel deuren die open kunnen, maar wat ik ook probeer, in dit gedicht blijven ze voor mij gesloten.
____
Arjen Duinker (2022). Autobiografie tot op de dag van vandaag. Querido, 80 blz. € 17,99. ISBN 9789021463155