Armoe troef
door Peter Vermaat
–
–
‘De imperfectie zal het ongetwijfeld van de perfectie winnen, maar uiteindelijk is een vertaling (…) dan ook niet veel meer dan een zwaktebod,’ schrijft redacteur Mereie de Jong op pagina 134 van de bundel Vertalersweelde – Vijf gedichten van de grootmeester opnieuw vertaald – Charles Baudelaire e.a.. Naast vijf gedichten van Charles Baudelaire, elk door De Jong vertaald, bevat de bundel 49 ‘reflecties’ door 46 dichters op deze specifieke of andere gedichten van Baudelaire, of op Baudelaire als dichter, of überhaupt ergens anders op.
Ik heb het vak Frans na 4 VWO laten vallen omdat ik simpelweg niets had met de Franse literatuur die mij tot dan toe was voorgeschoteld: Candide (saai!), Pantagruel (infantiel!) en niet te vergeten de chansons van Gerard Lenorman en Michel Fugain (een soort Kabouter Plop avant la lettre). Ondanks uitzonderingen op het verstikkend Franse taalchauvinisme in de muziek van Albéric Magnard en Hector Berlioz is het nooit meer goed gekomen tussen mij en het Frans, ook niet met de poëzie. Rimbaud, Ronsard, Villon en zelfs Baudelaire hebben mij met hun taal nooit werkelijk kunnen raken. Ik ben de eerste om daarvan zelf de schuld op me te nemen, maar bij nadere beschouwing draagt ook de Franse staat in elk geval een deel van de verantwoordelijkheid. Door het ‘onversneden’ Frans als primaire en uniforme taal te decreteren en zo de plek in de samenleving van bijvoorbeeld het Bretons en het Occitaans tot het op-sterven-na-dood te beperken is men er zelf de oorzaak van dat het Frans aanzienlijk armer is dan bijvoorbeeld het Engels (met voor vrijwel ieder begrip minstens twee gelijkwaardige, maar uit verschillende taalgroepen afkomstige synoniemen) en zeker in vergelijking met wat het had kunnen zijn.
Daarbij komt een aspect van de Franse volksaard die zich bij uitstek lijkt te moeten uiten in de literatuur, namelijk de voortdurende drang tot zowel autocratie als subversie daartegen. Macht en de orde om die uit te oefenen liggen bij veel Franse auteurs met de hang naar bloed en verderf in een lustvolle maar vooral ook duistere omstrengeling: we kennen het van De Sade, maar ook van Huysmans en zeker ook van Rimbaud en Baudelaire.
Over de kwaliteit van de vertalingen in deze bundel valt op de keper beschouwd door mij weinig te zeggen en in het licht van mijn bekentenis hierboven heb ik mijn eventuele rechten daartoe al bij voorbaat verspeeld. Het zou immers buitengewoon aanmatigend zijn om ook maar iets van een oordeel te hebben over een vertaling uit een taal die je zelf ruim vier decennia geleden terzijde geschoven hebt. Dus onderzoek en oordeel vooral zelf:
Spleen – Pluviôse, irrité contre la ville entière, De son urne à grands flots verse un froid ténébreux Aux pâles habitants du voisin cimetière Et la mortalité sur les faubourgs brumeux. – Mon chat sur le carreau cherchant une litière Agite sans repos son corps maigre et galeux; L’âme dún vieux poète erre dans la gouttitère Avec la triste voix d’un fantôme frileux. – Le bourdon se lamente, et la bûche enfumée Accompagne en fausset la pendule enrhumée, Cependant qu’en un jeu plein de sales parfums, – Héritage fatal dúne vieille hydropique, Le beau valet de coeur et la dame de pique Causent sinistrement de leurs amours défunts. – Charles Baudelaire – [p. 34] – |
Spleen – De regenmaand, vertoornd op heel de stad, giet scheutig uit zijn urn een sombere kou, beplenst de bleke buren in hun graf en dompelt de armenwijk in diepe rouw. – Mijn kat op ’t plavuis schudt rusteloos en schichtig zijn mager, schurftig lijf, en zoekt een nest; in de dakgoot dwaalt de ziel van een oude dichter als een verkleumde geest met trieste stem. – Daar weeklaagt de bourdon, en ’t walmend houtblok piept hees in koor met de verkouden wandklok, terwijl in een spel, doordrenkt van vieze geuren, – – geërfd van een oud mens met waterzucht – de knappe hartenboer en de schoppenvrouw mismoedig om verloren liefdes treuren. – vertaling Mereie de Jong – [p. 35] |
In de toelichting wordt naar aanleiding van het gebruik van ‘pluviôse’ terecht verwezen naar de eind 18e eeuw ingevoerde ‘republikeinse’ jaartelling (na verschillende aanpassingen uiteindelijk op 24 oktober 1793 ingevoerd en met terugwerkende kracht op 22 september 1792 beginnend met 1 (Pomme) Vendemaire van het jaar I), waarin de namen van de maanden door schrijver, acteur en dichter Fabre d’Églantine waren afgeleid van een kenmerk van het klimaat in Frankrijk. De maand pluviôse wordt daarom terecht vertaald met ‘regenmaand’, maar Baudelaire geeft met ‘brumeux’ uit r. 4 nog een tweede verwijzing naar deze jaartelling, aangezien de tweede maand daarin ‘Brumaire’ (‘Mistmaand’) heette. De republikeinse jaartelling werd overigens door Napoleon met ingang van 1 januari 1806 weer ingewisseld voor de iedereen bekende Gregoriaanse kalender (zie hier ook).
Zowel de onderwerpen, de verbinding met Baudelaire, de aard en vooral de kwaliteit van de overige gedichten in de bundel wisselen sterk. Wat bijvoorbeeld te denken van deze:
–
–
Exoterisch parfum
–
’t is avond en ik lig naast jou,
mijn ogen dicht, mijn mond
open op je lieve lijf, ik wentel
–
traag om jou in het licht van
de late zon, ik adem je in,
ik adem je uit, drijf ijlend
–
op je geuren naar een zee
die van geen getijden weet,
gezang klinkt op de kaaien,
–
gesprekken gonzen na, ik
luister naar het bonzen van
mijn hart, ik lig naast jou
–
Johan Wambacq
–
[p. 63]
–
Wat dit gedicht oproept is bijna één met de taal waarin het geschreven is. De kleine, nauwelijks voortbewegende golven die in een ongemerkte zucht gelijk blijken te zijn aan zachte geurwolken, onder het op de achtergrond horen van onverstaanbare stemmen zoals ik me kan herinneren op zoele zomeravonden waar vlagen van woorden langzaam wegdreven van onder je open raam; en dan nog het gezang op de kaaien dat kleurt als het traag dieper rood worden van de al weggezonken zon. Verborgen rijm, klankherhaling, ritme, alles zit in dit gedicht, dat mijn favoriete van de bundel is.
Het grootste deel van de overige gedichten ‘kan ermee door’: geen uitschieters naar boven of naar beneden, of het moest – als voorbeeld van het laatste – dit zijn:
–
–
de stilte huilt
in mijn hart
mistral die mijn
verzande geest ontwart
–
achter het masker
van het kwaad
schuilt een
purperen gelaat
–
badend in
roodkoperen licht
vluchtend voor de
dag die is gezwicht
–
voor amberkleurige schaduwen
van ontheemde zwaluwen
–
de zilveren nachtvogels
dalen neer over
bemoste heuvelruggen
en het ultramarijnblauwe meer
–
verstommen het geluid
in sonante akkoorden
van mijn kristallen tranen,
mijn geperforeerde woorden
–
tine hertmans
–
[p. 47]
–
Naast rijmdwang (kwaad-gelaat, licht-gezwicht) en clichés (kristallen tranen) en ongerijmdheden (‘de stilte / huilt in mijn hart’ en ‘verstommen het geluid / in sonante akkoorden’) vind ik dit helaas een veelzeggend voorbeeld van nietszeggendheid: niet alleen roept de gebruikte taal op geen enkele manier iets op buiten de strikte betekenissen, maar door het schrijven met opgezwollen tong wordt aan de lezer ook nog eens de lucht van de eigen verbeelding weggezogen. De samensteller had hier in plaats van de perforator beter de shredder kunnen hanteren.
Ook de vormgeving van de bundel had een slagje beter gemogen. Het gebruikte lettertype is één of twee punten te groot en (mede daardoor) zijn de bladmarges te smal. Dit geeft een overvolle en daarmee rommelige indruk. In het bijzonder is dit merkbaar in de prozagedeelten, maar ook op op p. 22/23, waar de namen van de auteurs van de afgedrukte gedichten over de onderrand van de pagina gebuiteld zijn.
Ten slotte kan iedereen die het Nawoord van Mereie de Jong leest getuige zijn van een schitterend verkeersongeluk: na een bijna 9 pagina’s lang boeiend essay over het vertaalwerk in het algemeen en het vertalen van Baudelaire in het bijzonder vliegt haar Panhard in de afdaling door de vangrails de diepte in met de zelfverzonnen term ‘het Ladies Room-principe’, dat ze grondt op twee regels uit een songtekst van ‘Ladies Room’ van Kiss. Ze poneert dit principe op de constatering ‘dat we hier twee regels zien die perfect op het ritme van de bijbehorende muziek passen (en dus goed te zingen zijn)’ (p. 134/135).
Nog los van het feit dat het één op één meezingen op een ritme zich in de regel met name voordoet bij de zogenoemde ‘meezingers’ en allesbehalve een aanprijzing zijn voor het vocale talent van de zanger, zijn er probleemloos dozijnen voorbeelden van het beschreven verschijnsel (twee regels zonder eindrijm, maar met volrijm en binnenrijm) uit de Nederlandse poëzie te halen. De spanning tussen muziek en tekst ontstaat juist wanneer de vocalen een eigen melodie en ritme superponeren op die van de onderliggende muziek, zoals je hoort bij sublieme symfonische liedcomposities als La canzone dei ricordi van Guiseppe Martucci, de liederen van Frederick Delius en Vier letzte Lieder van Richard Strauss. In de rock levert Future Times van Yes (Tormato, 1978) hiervan eveneens overtuigend het bewijs.
In de context van vertalen levert de spanning tussen te bewaren betekenis en de vrijwel onvertaalbare evocatie de veldslag die in het voordeel van de vertaler en uiteindelijk de lezer moet worden beslecht. Juist de perfecte evocatie door een imperfecte woordelijke vertaling zou wat mij betreft het in te lijven grondgebied vormen.
Zo leidt de titel Vertalersweelde op het titelblad bij het omslaan van de laatste pagina toch tot de constatering ‘armoe troef’.
____
Charles Baudelaire e.a. (2022). Vertalersweelde. Vijf gedichten van de grootmeester opnieuw vertaald. Door Mereie de Jong. Stichting Spleen, 141 blz. ISBN 9789083023069