De gourmet van het goede leven
door Levity Peters
Leesplezier bestaat niet uit lezen van wat er exact geschreven is. Leesplezier is meegesleept worden door de dynamiek van het geschrevene, de emoties ervaren die het oproept; leesplezier is je laten drijven op het schrijfplezier van de schrijver/dichter.
Hij kan je ook taalplezier laten proeven, het plezier in de klanken van woorden, hun ritme, hoe zij zich verhouden ten opzichte van elkaar, hoe er melodieën gevormd worden, hoe ze botsen, of juist zacht samensmelten.
En zoals een kok het de smulpapen naar de zin probeert te maken, zo zijn er dichters die het niet kunnen laten om je gedichten voor te zetten waarvan het water je in de mond loopt.
Ben je werkelijk een poëzie gourmet, dan ben je bijna verplicht om de poëzie van Geert van Istendael te proeven. Hij gunt je niet alleen het genot je weg te kunnen laten drijven op zijn taalmuziek, hij geeft je nog inhoud ook. Niet alleen je gevoel wordt aangesproken, ook je denken.
Het is aardse poëzie. De titels van de hoofdstukken maken dat al duidelijk: ‘Ding en dier’, ‘Bomen’, ‘Mensen’, ‘Geld’. Dit is poëzie van iemand die van het leven houdt, en die je dat graag in herinnering brengt. Tegelijkertijd verwijdt hij je begrip, breidt hij wat hij tot onderwerp koos woordgewijs uit:
Mand
Van knot gekapt op griend. Geschild. Gekloven.
Gespreid. Geweekt. Door dauw en mist gekust.
Wis laat zich willig buigen, wacht met drogen
tot hij, gevlochten om een leegte, rust
en beidt wat komt. Pak koffie. Uien. Boter.
Kijk toch hoe onze taal dit ding bemint:
korf, mars, ben, paander, gondel, kaar, karbies.
Mand draagt meer namen dan een koningskind.
Een mand vol dubbele bodempjes. In het uitpluizen wat hij hier met taal heeft uitgespeeld kun je een stukje mee beleven van de lol die van Istendael gehad moet hebben tijdens het schrijven. En niet alleen tijdens het schrijven: hier is iemand aan het woord die het leven in zich opzuigt, er van geniet. Dat zou je iedereen gunnen! Ik ben ervan overtuigd dat we in een betere wereld zouden leven wanneer elk mens dit genoegen, dit genot, dit geluk zou kennen…
Nu begrijp ik ook wel dat er mensen zijn die niet van deze poëzie houden.
Je zou al gewaarschuwd kunnen zijn door de titel: ‘Het was wat was’ dat zweemt toch wel lichtelijk naar nostalgie. Maar alleen wat verleden is kun je lezen, daar doet niemand wat aan af. Gelukkig gaat het bij dichten vooral om het hoe. Bij het mandje viel het bijna staccato taalgebruik al op. De zaken die benoemd worden lijken op zichzelf te staan, dominant, als feiten. Maar niet als onafhankelijk. Het eerste gedicht van de afdeling ‘Ding en dier’:
Brievenweger
Jij kunt niets anders dan geheimen wegen,
één per keer, verzegeld in papier.
De benen open, even. Overwegen.
De prijs bepalen. Dun, metalig dier,
wie meet exacter, wie heeft meer verzwegen?
Jij weet van niets. Jij bent getal van alles.
Een kleine sprong en het gewicht kan gaan.
Jij wacht, onaangedaan, op nieuw bericht.
‘Jij wacht onaangedaan, op nieuw bericht.’ Het gaat mij eigenlijk alleen om die laatste regel. Het wachten op betekenis. Betekenis is wat de dichter aan zijn onderwerpen geeft, in ieder geval in de lezer. De voorwerpen zelf hebben er niets aan: ‘Jij weet van niets. Jij bent het getal van alles.’: nul dus. Wellicht is alles zonder betekenis, maar zolang we kunnen functioneren zoals we willen, of zoals we gemaakt zijn, is er niets aan de hand. Zo wachten de gedichten zelf op betekenis voor de lezer. De dichter kan bedoelen wat hij wil, maar staat de lezer niet open, of staat de poëzievorm hem tegen, dan houdt het op. Welwillendheid is een noodzakelijk attribuut om poëzie te kunnen lezen.
Naast alle positieve kwaliteiten van deze poëzie mis ik ook iets. Ik kan dat het beste verduidelijken aan de hand van de eerste regels van de vijf gedichten in de reeks ‘Bomen’:
Dit is de tijding van de eik
de wolkenbaard de vader
(..)
Dit zijn de liederen van de linde
de zoemende de moeder
(..)
Dit is van de jeneverboom de sage
(..)
Dit is het sprookje van de berk
van bleke feeën
op oevers van bevroren meren
(..)
Dit is de mare van de beuk
de hoge priester kathedralenbouwer
(..)
Het zal duidelijk zijn dat van Istendael zijn vak verstaat. Maar wat opvalt is een zekere mate van eentonigheid in de opbouw van zijn gedichten. Het onderwerp werd met aandacht benaderd, alle woorden werden op hun ambivalentie uitgebuit, met smaak geordend, en in een hechte structuur ondergebracht. De gedichten zijn krachtig, beeldend, muzikaal, en ze zijn prachtig afgerond.
Wat ik mis, is een beetje gekte, een beetje vrijheidswaan.
Het zijn literair correcte gedichten. De gedichten zijn wereldjes waarin alles op orde is. Er is geen sprake van agressie, niets of niemand springt uit de band, en zelfs wanneer dat gebeurt, als in het gedicht Viviane: (..) Tot er een/in haren blote buiten kwam gelopen/en schreeuwen dat ze deed, dat kind,/het heel gebuurt bijeen. Z’hadden zij dokterke gespeeld en z’hadden iets gestoken in… dan wordt het afgebroken om te vervolgen met: Maar nee, wat zijne ‘k ik nu allemaal aan ‘t zeggen.(..)
Kortom; het zijn wereldjes waarin het aangenaam verpozen is. Juist dat stoorde mij op een gegeven moment. Het is poëzie zonder angel, zonder braampjes. Het is niet zo dat ze alleen maar zoet is, maar ze is onschadelijk. We worden eigenlijk met rust gelaten. We genieten aangename poëzie, knikken eens, laten een boertje, en gaan over tot de orde van de dag. Uit de reeks ‘Mensen’:
Roger
Ik zeg juist nog tegen ons Frasie
onze porei, die komt goed van ‘t jaar.
Maar ‘t zijn de frezen dat ewa slappekes staan.
Jabbeezen,
zegt ons Frasie,
maar dat verstaan ze hier niet.
Ze zaten vol met beestjes.
Gebisj,
zegt ons Frasie,
ze krijgt dat nooit niet afgeleerd.
Z’is van Brussel, daar zijn ‘k haar gaan halen.
Nooit geen spijt van gehad.
Ze doet zij proper hare was en hare strijk.
En al de rest. Ge weet wel.
Nee, ik heb niet te klagen van de mijn.
Gelukkig vinden we aan het einde van de bundel een glossarium. Zowel fresen als jebbezen (klemtoon op de eerste lettergreep) zijn aardbeien, porei is prei, en gebisj zijn insecten en ander geleedpotig ongedierte.
Zelfs de meest simpele gebeurtenis, het meest simpele voorwerp blijkt onbeschrijfelijk. Het vak van de dichter bestaat daaruit dat hij keuzes maakt die iets oproepen, iets zichtbaar maken. Dat op zich is al een mysterie.
Wil poëzie ons pakken, dan moet ze een aanslag doen op onze emoties. We moeten geraakt worden in ons verdriet, in onze boosheid, in onze angst. Irriteert ze ons, dan zijn we geraakt.
Geconfronteerd worden met de absolute onzekerheid van ons bestaan is niet wat we uit onszelf zullen zoeken. Het is één van de zaken waar kunst goed in is: ze verlokt ons met schoonheid, en raakt ons met kennis, met emotionele kracht, en met wat boven dit alles uitgaat; een soort magie.
‘Lees maar: er staat niet wat er staat.’ We kunnen bepaalde structuren ontdekken, overtuigingen, opvattingen, verborgen betekenissen en op zo’n manier, dat ze iets nieuws toevoegen aan wat wij al dachten te weten. De dichter zelf weet ook niet waar het vandaan komt, noch wat het is. Het is niet iets dat je kunt leren. Je hebt het, of je hebt het niet, of je hebt het alleen in een bepaalde vorm, of soms in slechts een enkel gedicht.
De poëzie van Van Istendael is als een uitstapje naar een plaats waar je graag bent, waar je vaak was. Er vallen je zaken op die je niet eerder zag, het is vertrouwd, en toch heb je het gevoel dat je er even helemaal uit bent. Je bekijkt het bekende met andere ogen. Het gevoel van veiligheid is een verademing. Zo is ‘Het was wat het was’ een bundel waarnaar je terug kan grijpen omdat hij je iets geeft waar de wereld je gemakkelijk van berooft: de smaak van het goede leven, waarin alles is wat het was, en waar zelfs een al bijna vergeten gebruiksvoorwerp als een brievenweger nog een rol mag spelen.
***
Geert van Istendael (1947) is schrijver, vertaler, essayist en dichter. Van hem verschenen onder meer Het Belgisch labyrint, Arm Brussel, Mijn Nederland, de dichtbundel Taalmachine. In 2009 verscheen Gesprekken met mijn dode god, een boek over zijn vader. Met zijn dochter Judith maakte hij een eigentijdse versie van het kerstverhaal. In 2010 schreef hij een kleine biografie over Manneke Pis, de dichtbundel Sociale zekerheid en andere gedichten en het veelbesproken pamflet Tot het Nederlandse volk. In 2011 verscheen een herziene uitgave van Het Belgisch labyrint.