Annet Bremen (1986)
Poëzie is iets ongrijpbaars, dat hoe dan ook ergens in mij grip vindt. Waar de trilling begint, een kleine revolutie.
dat het lente was
mijn vader dacht dat het ganzen waren, mijn moeder dacht dat dat niet kon, mijn vader dacht dat het eenden waren, mijn moeder dacht dat dat niet kon, mijn vader dacht dat het een kruising van een gans en een eend was, misschien, mijn moeder dacht dat dat niet kon, stil
en leeg en ver kon je kijken, ze dachten dat het lente was
en vader dacht over verlaten, een moeder dacht dat dat niet kon, een vader dacht hij had en hield maar geluk ligt in het westen, een moeder dacht dat dat niet kon, een vader dacht de hoop niet koest, volg een gans een eend keer terug koop een huis, misschien, een moeder dacht dat dat niet kon, stil
en leeg en ver kon je kijken, ze dachten dat het lente was
Rinske Kegel (1973)
Poëzie is voor mij een schrale troost, een parkeerplek. Ik heb er een haat-liefdeverhouding mee. Poëzie is onbetrouwbaar en trouw als een hond waar je vanaf wilt en waar je de deur voor open zet, maar die maar niet weg wil lopen.
Vleugelloos
Een melkblauw kleed een hoogslaper
Dire Straits you’r so far away from me
Toen al. Je had visioenen van hoe je
voorouders leefden en flashbacks van
een scootergroep in Roosendaal
met hasj en lsd.
Nu je mij op je rechte pad vond
tussen de collegebanken, een mes
nog in je rug, gaf je mij vleugelloze
zwarte vogels om voor te zorgen.
Steeds als je even weg ging voor sigaretten
kwamen de vogels aan mijn voeten
en krasten schor om een vliegtuigticket.
Jij kwam niet terug, telkens weer niet terug.
Alex Hendrikx (1992)
Poëzie schuurt, het snerpt, het kraakt.
lege lucy
wanneer lucy met rook gevulde longen
haar gebit ontbloot, ontsnapt het bij beetjes
uit zinvolle leegtes.
het was de tandenfee wie op een nacht, haar wens
in vervulling bracht. haar kamer binnengevlogen.
haar bek met een beitel onderhanden genomen.
voorheen had lucy steeds uit moeten leggen, niet te zijn
om van te houden, nu hoeft ze slechts nog te lachen.