Oude wijn in nieuwe zakken
door Hettie Marzak
–
–
Een nieuw boek van Paul Claes is altijd een reden om naar de boekhandel te gaan. Claes is een zeer erudiet en intellectueel auteur, die in diverse talen schrijft en heel veel werken op zijn naam heeft staan, die in verschillende genres kunnen worden ondergebracht: romans, gedichten, vertalingen, essays en bloemlezingen. Zijn nieuwe boek, dat dit jaar werd uitgegeven, is er een van de laatste categorie: Canon van de Nederlandse poëzie. Een fors boek, waarin Claes honderd gedichten heeft opgenomen die volgens hem ‘gegrift staan in ons nationale geheugen’, en die, ook na het verstrijken van de tijd, nog steeds stand hebben gehouden in de traditie. Maar bij nadere beschouwing blijkt het helemaal geen nieuw boek te zijn, maar een herdruk van zijn boek Lyriek van de Lage Landen uit 2008, dat als ondertitel had: De canon in tachtig gedichten en dat in datzelfde jaar voor Meander besproken werd door Joop Leibbrand. Nergens staat aangegeven dat het hier om een gewijzigde heruitgave gaat, niet op de site van de uitgever, niet op de achterflap. Het wordt als een nieuw boek onder een andere titel gepresenteerd. Weliswaar zijn er twintig gedichten aan toegevoegd, maar de voorgaande tachtig zijn exact dezelfde gebleven – op twee uitzonderingen na – net als het commentaar dat Claes erbij schreef. De index is nog altijd even onhandig alfabetisch op naam van de dichter gezet, wat het opzoeken van een gedicht erg moeilijk maakt als je niet weet wie het geschreven heeft. Van gedichten die tot de Nederlandse canon behoren en in het collectieve geheugen verankerd zijn, verwacht ik een register op titel of op beginregel. Er zijn echter ook verschillen aan te wijzen: de inleiding is sterk ingekort en de verantwoording van de opbouw is verdwenen. Het is bovendien niet, zoals het boek uit 2008, een gebonden boek, maar een paperback, en waar de gebonden uitgave is voorzien van prachtige portretfoto’s van de dichters en andere illustraties in zwart-wit en kleur, ontbreken deze geheel in deze ‘nieuwe’ uitgave. Het oogt wat goedkoop naast de schitterend vormgegeven luxe uitvoering van het eerste boek. Dat is vreemd, want juist bij een canon van honderd gedichten verwacht je dat er feestelijk uitgepakt wordt. Maar het is een pauperuitgave van een prinsenboek geworden.
De werkwijze van Claes is dezelfde gebleven: waar mogelijk geeft hij een korte levensbeschrijving van de dichter en van diens werk; daarna volgt het betreffende gedicht, waarna Claes in vier korte overzichten: ‘Situering’, ‘Techniek’, ‘Thematiek’ en ‘Nawerking’ achtergrondinformatie geeft, met daarbij een verklaring van woorden uit de gedichten die zo oud zijn dat moderne lezers niet meer vanzelfsprekend de betekenis kennen. Dat doet hij met kennis van zaken, af en toe een tikje droog, maar altijd is het interessant om door zijn vakkundige uitleg meer te weten te komen over een gedicht. Zijn informatie doet geen afbreuk aan het gedicht, maar verdiept het zonder dat de lezer een mening of een interpretatie opgedrongen krijgt. De hoofdstukken zijn verdeeld in ‘De liedkunst van de Middeleeuwen’, ‘Het kunstdicht van de Nieuwe Tijd’, ‘De onvoltooide revolutie van de Romantiek’, ‘Het moderne experiment’ en ‘Het geroezemoes van de recente poëzie’. In vergelijking met ‘Lyriek van de lage Landen’ zijn er twintig dichters bijgekomen, die op één na – Jacob Cats – allen te vinden zijn in de laatste twee hoofdstukken. Verder verdween Claes Heymanszoons ‘Lied van het everzwijn’ en ook werd er een gedicht van Omer Karel de Laey geschrapt. Opvallend is de keuze van Claes voor uitsluitend dode dichters, op Judith Herzberg en Neeltje Maria Min na, maar die behoren met ‘Ziekenbezoek’ en ‘Familiebezoek I: Mijn moeder is mijn naam vergeten’ dan ook met recht tot de canon. Zo recent is die roezemoezende poëzie dus ook weer niet, maar daar valt natuurlijk tegen in te brengen dat moderne poëzie ook nauwelijks tot een canon kan behoren, omdat ze zich nog niet genesteld heeft in het geheugen van poëzie lezend Nederland. Toch zou het wenselijk zijn geweest als er wat meer gedichten uit de twintigste eeuw waren opgenomen, die nu één derde van het boek uitmaken. Dat dit ten koste zou gaan van de voorafgaande eeuwen, zou niet zo erg zijn: als de canon inderdaad als deel van het collectieve geheugen van de lezers beschouwd moet worden, zullen de gedichten van dichters als Lucas D’Heere of Heiman Dullaert toch niet als eerste komen bovendrijven.
Het valt te prijzen dat Claes waar mogelijk gekozen heeft voor gedichten die ondanks het feit dat ze een canonstatus hebben, toch niet direct voor de hand liggen. Zo heeft hij weliswaar van Nijhoff ‘De moeder de vrouw’ en ‘Impasse’ opgenomen, maar van Achterberg en Ida Gerhardt koos hij respectievelijk voor de gedichten ‘Eben Haëzer’ en ‘Het gebed’, die geen van beide als eerste genoemd zullen worden als er gevraagd wordt naar hun bekendste werk. Het werpt wel vragen op over de criteria waardoor Claes zich heeft laten leiden bij het samenstellen van deze canon. Hij zegt in zijn inleiding dat hij in die gevallen heeft gekozen voor ‘een iets minder bekend gedicht dat sterker is dan de vaak gebloemleesde.’ Zijn keuze verdedigt hij ook door het boek ‘een liefdeskind van een levenslange relatie met Nederlandse lyriek’ te noemen. Persoonlijke voorkeur hoeft daarbij niet uitgesloten te worden.
Onder de dichters die de twintig toegevoegde gedichten aan de bloemlezing hebben geschreven zit verrassend ook Annie M.G. Schmidt met ‘De spin Sebastiaan’, ingeklemd tussen Ed. Hoornik en Jan Hanlo. Verrassend, omdat het als kinderversje helemaal alleen staat. Claes behandelt het echter zoals hij ook de volwassen gedichten doet: gedegen uitgediept. Bovendien bestrijdt hij een eerdere duiding van de NRC dat dit gedicht de moraal ‘Bezint eer gij begint’ zou uitdragen; Claes vindt dat dit versje vertelt over een ‘tragisch dilemma: ga je ondanks het gevaar voor je ideaal of kies je voor een risicoloos, maar ongeïnspireerd bestaan?’ Dat is een sympathiekere interpretatie van dit bij velen geliefde gedicht. De andere ‘nieuwe’ dichters zijn in willekeurige volgorde: Gerrit Komrij, Jules Deelder, Vasalis, Hans Lodeizen, Gerrit Kouwenaar, Leo Vroman, Paul Rodenko, Hans Andreus, Jos de Haes, Guillaume van der Graft, Simon Vestdijk, Hendrik Marsman en Jan Campert.
De lyriek van de Lage Landen is alleen nog tweedehands te koop. Voor wie het niet kent, is de Canon van de Nederlandse poëzie een mooie aanwinst, voor zowel beginnende als doorgewinterde lezers van poëzie. Om Paul Claes kun je niet heen. Maar voor de gelukkigen die de editie van 2008 allang in hun bezit hebben en het boek koesteren, was het beter geweest als die twintig toegevoegde gedichten in een mooi, verzorgd bundeltje apart waren uitgegeven, als een supplement. En dan het liefst ook met een herdruk van dat prachtige boek Lyriek van de Lage Landen.
____
Paul Claes (2023). Canon van de Nederlandse poëzie. PoeziëCentrum, 428 blz. € 25,00. ISBN 9789056551209