door het einde van de roltrap. Ik klemde me vast
aan de hand die uit de hemel leek te hangen, maar later
gewoon van mijn vader bleek te zijn.
Mijn ogen telden alle bomen
achter het autoraam. Ik wist niet
dat er meer bomen zijn dan mijn wereld ooit
kan bevatten. Ik wist niet dat de bomen
nog sneller groeiden dan ik.
Ik was altijd bang dat ik groter zou worden
dan het klaslokaal.
Soms wou ik dat de roltrap me verslonden had.
zou zonde zijn.
Hoe laat is het
tussen jouw handen?
Hoeveel kleuren heb je gezien,
welke waren het mooist?
Heb je de brief gekregen vol met
die van mij, en heb je ze bewaard?
Dacht je aan mij toen je de meeuwen telde
die neerstortten in je tuin?
Heeft je moeder je teentjes geteld?
Wat ben je veel tegelijk, wat zou het
eeuwig zonde zijn.
hierbinnen. Ik klauw nog steeds met
mijn nagels langs de muren, maar
alle geluiden zijn weg en
jij bent ook weg.
Als je er was zou je mijn handen
van de muur halen en zuchten
en wachten
tot de muren weer heelden.
En je zou fluisteren dat
de lente elke winter overleeft.
En dan zou je thee maken,
een beetje voor mij
en een beetje voor jou.
Maar je bent weg en de dorst
is steeds moeilijker te dragen.