LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

27 sep, 2024

De kleine kaart

door Peter Vermaat




Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar associaties – speelsheid, taalstrijd, priester – die zelfs niet in de verste verte raken aan het wezen van de mens en de dichter Guido Gezelle, laat staan aan de betekenis die zijn werk – en dan vooral zijn poëzie – voor met name de Vlaamstalige literatuur moet hebben gehad. En mogelijk nog heeft. In zijn bloemlezing De kleine Gezelle – honderd gedichten is Patrick Lateur er in geslaagd om door middel van een ‘keuze uit de schaduw’ van honderd minder bekende gedichten van Gezelle toch (of misschien wel: juist) een gekleurd en genuanceerd beeld van deze ‘Vlaamse reus’ te schetsen.

Wie Gezelle moedwillig onrecht wil doen, kan hem kenschetsen als een conservatieve West-Vlaamse plattelandspastoor, die doof was voor het sociale vraagstuk, blind voor kunstige schoonheid en wetenschap en de handen op de rug hield ten opzichte van zijn talige Noorderburen. Toch zijn deze posities hem niet geheel vreemd, zoals uit enkele van de gedichten uit deze bundel blijkt. Zelfs aan zijn idioom, dat aanschuurt tegen het Middelnederlands van de 14e, 15e eeuw – wie Van den vos Reinaerde kent, zal dit kunnen beamen – kun je als lezer de sterke indruk overhouden dat de hand van Gezelle schrijft wat hij een paar honderd jaar eerder om zich heen gehoord zou kunnen hebben.

Een belangrijke inspiratiebron van Gezelle wordt gevormd door de natuur, die voor hem zowel zijn gedroomde leefomgeving vormt als het bewijs van de schoonheid van Gods schepping:

———–Schoone castanjen, hoe blijde is uw groen,
———-         – vol sneeuwwitte keerskens gesteken;
———–ze blinken, ze bloeien, ze dansen, ze doen
———-           hun’ dienaar, ootmoedig geweken
———–voor ’t waaien van ’t windtje, dat op en dat neêr,
———–voor ’t waaien van ’t windtje, dat weg en dat weêr
———–komt wandelende over uwe takken gegaan,
———–          noch stille en laat staan
———– geen een van uw wentelende blaren!
———–Schoone castanjen, hoe blijde is uw groen,
———-          –één zee is ‘t, vol zadgroene baren!

[p. 76]

Merk op dat Gezelle veelvuldig gebruik maakt van alliteratie en assonantie en dat ook het ritme meewerkt aan het oproepen van het beeld van de bladeren van de kastanjeboom die dansen in de wind: een belangrijk aspect van het ambacht, aangezien de dichter er hier in slaagt om een dans te evoceren zonder dat woord zelf erbij te noemen. Het speelse karakter van taal in poëzie komen we ook tegen bij Gorter en mogelijk is het geen toeval dat juist Gorters bentgenoot Willem Kloos een belangrijke rol heeft gespeeld in het bekend maken van Gezelle’s werk boven de rivieren.Een ander belangrijk aspect in de poëzie van Gezelle is het godsdienstige: Gezelle is een rooms-katholiek in hart en nieren en de manier waarop hij daaraan woorden gaf, is voor lezers in de huidige tijd mogelijk minder makkelijk te ervaren:

De XIV stonden
of de bloedige dagvaart ons Heeren

——–De dertienste stonde:

——–De VII wee’n.

——–De heilige Vrouwen, de vrienden ons Heeren:

o Moeder van die lange en leede en scherpe zieledolken,
—-die ’t spreken van één woord u in de zijde bracht,
———–  geheugt u nog die nacht,
——–als de Engelen, in de wolken,
—–geboren in uw’ schoot, aanbaden hem,
—–onzalig moederherte, – o Zalig Bethlehem! –
die daar nu ligt, ontlijfd? – o Moeder van veel smerten,
Maria, hadt gij meer als één, als honderd herten,
—- in ieder zou, doordoornd, doorgeeseld en doorgaan,
—–het zevenhandig zweerd van uwe droefheid staan!
o Moeder, bidt voor ons, – daar bij den boom gezeten, –
die einde aan uwe smerte, aan uwe liefde en weten!
—-o Moeder, bidt voor ons, die Jesus’ Moeder zijt
—-en onze Moeder nu, – nu – bidt voor ons – altijd….!

[p. 92]

Deze kruisweg schreef Gezelle voor een oratorium van de Brugse componist Joseph Ryelandt, die even katholiek en even Vlaams, maar Franstalig was en voor zijn koorwerken voornamelijk gebruik zou maken van het Latijn. Of dat de reden was om dit specifieke werk later te vernietigen, mag overigens worden betwijfeld. Tussen 1916 en 1918 toonzette Ryelandt een verzameling teksten van Gezelle en schreef hij een (Franstalige) studie over het Gezelle’s werk. Ondanks hun ogenschijnlijk diametraal verschillende posities in de Vlaamse politiek van het laatste kwart van de 19e eeuw – Ryelandt voortkomend uit de Franstalige stadselite (hij werd beloond met de erfelijke titel van baron), Gezelle strijdend voor de belangen van het Vlaams en het behoud van het platteland – vonden ze elkaar in hun sterke Rooms-Katholicisme en hun gevecht tegen het seculariserende liberalisme. Ook heeft Ryelandt actief meegeholpen aan het ‘ompolen’ van het beeld van Gezelle tot dat van een ‘bezadigde oude wijze priester met bijna goddelijke inspiratie’ (David Vergauwen, Joseph Ryelandt, p. 261).

Gezelle was zeker niet altijd die zachtaardige, lyrische en vrome natuurmens zoals Ryelandt hem schetste. Hij had niet alleen een koppig karakter, ook was hij buitengewoon strijdbaar als hij dat nodig vond (en met name in de late jaren 1860 was dat voortdurend aan de orde) en ging zijn tegenstanders nogal eens in scheldproza te lijf. In zijn poëzie is hij voorzichtiger, minder uitgesproken, maar soms gaat de woede nauwelijks schuil achter de lyriek:

Verlorenbrood

Verlorenbroods zijn zulke lieden,
die weinig hope of geene en bieden,
——’t zij waar zij gaan of waar zij staan,
——-van eens of anders meê te slaan:
’t zijn steiteniets, ’t zijn daghuurdieven,
’t zijn wanbetaalde wisselbrieven,
——-’t zijn bodemlooze vaten, daar ‘t
——-gevangen water deurevaart;
die wint voor zulke of werkt, voor nieten
zal arbeid hij en geld verschieten;
——-voor zulken bakt, geringe of groot,
——-die bakken wilt – verloren brood!

[p. 121]

Iemand uitschelden voor ‘steiteniet’, ‘daghuurdief’, of ‘wanbetaalde wisselbrief’, kom daar nog maar eens om!

In deze bloemlezing slaagt Lateur er in om de lezer – die mogelijk alleen de ‘grote’ Gezelle kent en misschien zelfs dat niet – kennis te laten maken met de ‘kleine kaart’, de gerechten in de marge van een restaurant die des te meer prijsgeven van het karakter en de kwaliteit van het etablissement, of zo je wilt de gedetailleerde geografie van een landstreek die de kathedralen en basilieken laat voor wat zij zijn (de horizon verbergt ze immers nooit) en ons voert langs de kapelletjes, verscholen tussen het geboomte of in een beekdal aan het zicht onttrokken.

Ook Gezelle zelf dacht niet al te ‘groots’ over zijn gedichten, getuige het vers waarin hij zijn inspiratie treffend afbeeldt als een vogeltje boven zijn hoofd, dat hem leidt op een hem onbekende weg:

Gevolgd door den leeuwerke
———–boven mijn hoofd
zoo wandele ik geerne in den
———–morgen
hij speelt mij zijn leise die
———–niemand en dooft
die vrij is van zuchten en
———–zorgen
Hij speelt mij zijn leise en
———–ik horke dernaar
ik ga en hij volgt mij ‘k en
———–weet niet al waar.

[p. 122]

____

Guido Gezelle (2024). De kleine Gezelle – honderd gedichten, samengesteld door Patrick Lateur. Uitgeverij P, 143 blz. € 23,00. ISBN 9789464757439

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...