Hallo? Federico?
door Marc Bruynseraede
–
–
Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de hemel verschenen te Kortrijk op 8 mei 1989 en zichzelf presenterend als ‘auteur, dichter, performer en muzikant-arrangeur en producer’. In 2015 debuteerde de veelzijdige artiest met de verhalenbundel Voorbij het licht. Dit werk werd in 2016 bekroond met de zilveren medaille van de Prijs Letterkunde proza van de provincie West-Vlaanderen. Met deze vrijbrief op zak werd hij, in 2017, voor twee jaar als stadsdichter van Kortrijk aangesteld. Twee jaar later liet hij de historische roman Vijd verschijnen. Vijd was de vrome opdrachtgever van het grote en populaire schilderwerk Lam Gods’door de gebroeders Van Eyck, het pronkstuk van de Sint Baafs kathedraal van Gent. Een interessant onderwerp om verder uit te spinnen.
In 2022 kwam de dichtbundel Broedland uit. En in 2024 was het de beurt aan Mulhacén, een bundel in de Spaanse dichtvorm van de Copla (= Spaans voor couplet) geschreven. Het gaat hier om de tocht naar en de beklimming van de hoogste berg ‘Mulhacén’ van de Sierra Nevada in Spanje, in het spirituele gezelschap van de Andalusische dichter Federico Garcia Lorca.
Lorca (1898-1936) is één van Spanjes grootste dichters die in de eerste dagen van de Spaanse burgeroorlog, aangevoerd door de troepen van generaal Franco, gevangen genomen werd en geëxecuteerd door een fanatieke falangist. Zijn lichaam is – net als dat van zovele Spaanse burgers die de republiek gunstig gezind waren – nooit teruggevonden. Een thema dat, tot op de dag van vandaag, nawerkt in de geesten van de nakomelingen. Kijk naar de films van Pedro Almodóvar.
De bundel Mulhacén is ongewoon lijvig: 129 pagina’s, waarin de bergtocht uit de doeken gedaan wordt in 8 cycli die telkens – als in de ronde van Frankrijk – een nieuwe etappe belichten: van hier naar daar en van daar naar ergens anders. In deze acht cycli worden de diverse stadia van de bergwandeling- /beklimming beschreven, langs de populaire wandelroute met schilderachtige dorpjes tegen de flanken van de Alpujarras, even buiten Granada. Het werk beoogt een spirituele verkenning te zijn doorheen het leven en werk van Federico Garcia Lorca, maar verwijst er slechts terloops even naar.
Alvorens de lezing van deze gestoffeerde bundel aan te vatten, verdient het aanbeveling om enige voorkennis te bezitten of te verwerven omtrent de figuur van Federico Garcia Lorca, zijn werk, zijn levensloop en enige achtergrondinformatie op te doen aangaande Granada, Andalusië en Las Alpujarras, wil je, als lezer, de verdoken verwijzingen in de verzen vatten. Goede bron hiervoor is het filmpje van De Boekenplank over de Dichter van de zomer Federico Garcia Lorca die per ongeluk weleens Frederico wordt genoemd. Ook op Meander van 10 juli 2022 schreef Rogier de Jong een uitgebreid stuk over de dichter, onder de titel: ‘Het was de smart zelf, die zong achter een glimlach’ In 1979 schreef journalist en hispanist A.L. Constandse in De Gids Jg 142 een scherpzinnige analyse over de politiek-maatschappelijke context, waarbinnen de Spaanse burgeroorlog tot stand kwam en het decor vormde waarin F.G. Lorca’s poëzie ontstond. Hij zegt daarin heel zinnige dingen over Lorca’s poëzie, diens beeldspraak en over de Spaanse ziel waar Lorca gestalte wilde aan geven.
De bundel Mulhacén is mooi uitgegeven. Op de voorplaat staan twee bergwandelaars in volle bewondering voor de besneeuwde flanken van de berg. Op de binnenflap van de voorkaft staat – ten behoeve van de twijfelende koper – een wervend tekstje: ‘In meanderende coplaverzen wandelt Jonas Bruyneel met de Andalusische dichter Federico Garcia Lorca van de binnenstad van Granada naar de top van de Mulhacén, de hoogste berg van Spanje. Die tocht brengt hen langs de witte dorpen van de Alpujarras, door valleien en olijfgaarden en over de besneeuwde flanken van de Sierra Nevada’.
De eerste vraag die bij mij opkomt is: waarom moesten de verzen zo nodig in Copla-vorm geschreven worden? F.G. Lorca was geen Copla-dichter. De Copla is een volks zangcouplet; een dichtwijze van vier achtlettergrepige regels (evenwel, met enige varianten) waarin op kernachtige wijze (d.w.z. binnen vier regels) zowat àlles gezegd wordt, wat moet gezegd worden; met een kwinkslag, of op een slimme, spottende of beledigende manier. Zoals de Japanners doen met de haiku. De dichter Hendrik de Vries was, in de Nederlandse letteren, een groot verzamelaar, kenner en vertaler van Copla’s. Hij liet vanaf de jaren 30 van vorige eeuw diverse malen uitgaven van Copla’s verschijnen en bundelde eveneens: COPLAS – ‘700 strijdliederen, kerkelijke liederen, passieliederen, spreuken, vermaningen, beschuldigingen, soldaten- en gevangenisliederen, liefdesmijmeringen, serenades, klachten, schimp- en vloekverzen, kinderrijmen, studentenliederen, fuifliederen, bezweringen, dreigementen en tumulten van het Spaansche volk’.
Een mooi voorbeeld van een Copla, in vertaling van Hendrik de Vries, luidt als volgt :
Voelde mijn pols en besloot:
‘Zolang dit kind maar blijft leven
gaat het in geen geval dood.’
Jonas Bruyneel wilde klaarblijkelijk Spaanser dan Spaans doen, door zijn hele reisverkenning in 491 zogenaamde Copla’s uit te schrijven, knutselend aan vier achtlettergrepige versregels, niet één keer, niet tien keer maar 491 keer. Je vraagt je af waarom? De tweede vraag die me bezig houdt is: wat is nu eigenlijk de bedoeling van deze bundel? Gebruikmakend van leven en werk van Federico Garcia Lorca, bezorgt Jonas Bruyneel zijn lezers een pittoresk-literaire, toeristische uitstap doorheen de schilderachtige Andalusische dorpjes, op de flanken van de Alpujarras. Met zijn muzikaal-poëtische theatervoorstelling maakt hij van zijn evocatie een soort van amusementspoëzie. De vraag is of mensen die in Lorca geïnteresseerd zijn dan niet beter een goede biografie van Lorca ter hand kunnen nemen? Of De mooiste van Lorca, vertaald door Bart Vonck, gaan lezen. Die werken zeggen ons iets meer dan de betoverende fauna en flora van de Sierra Nevada, zo kundig beschreven door Jonas Bruyneel.
Hier en daar vinden we een zweem van twijfel over de poëzie als medium en wordt er van gedachten gewisseld over de polarisatie in de Spaanse samenleving van die dagen. De dreiging van de dood – Lorca loopt met een Astra 400 pistool rond – en tegelijk de zinnelijke wellust van het leven breken incidenteel door de verzen heen. In de eerste vijf coplas van de cyclus ‘Bubión – Pitres’ klinkt dat als volgt:
de maanvlekjes van mijn wangen.
Het dorp van de torenvrouw kruist
zijn benen over het ravijn.
–
We slurpen van sterke koffie
tussen houten lederkraampjes
in de schaduw van het kerkje.
Uit een galmgat glippen duiven.
–
Wie het aandurft om ongevraagd
op de kerkdeuren te kloppen,
lacht Federico, wordt beloond
door die koppige Zecilla.
–
Boven in de toren wacht ze
op haar naakte, bange jongen,
gevangen door zinloze wil
om honderduit lief te hebben.
–
Met die stijfhoofdigheid van haar
tekende ze de lijnen uit
voor heel dit Andalusië
van opstandige kinderen.
Hoe men Mulhacén ook beschouwt: de dichter is door zijn omgeving met de nodige erkenning gehonoreerd. Mulhacén, verwerkt tot een muzikale poëzietheatervoorstelling, is ten tonele gebracht bij de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde en het spektakel werd ook opgevoerd op de bühne van de poëziedagen van Watou.
Op een folder, ter promotie van de bundel en theatervoorstelling, staat een foto van de dichter Bruyneel, gezeten op een rots, aan het einde van zijn pelgrimstocht naar Lorca/Mulhacén, en omgeven door de eeuwige sneeuw. Na zijn moeizame beklimming en ontdekkingstocht zou je verwachten dat de dichter sprakeloos de ijle schoonheid in zich opneemt. Maar deze dichter – je raadt het nooit – kijkt op zijn smartphone…, of er ontvangst zou zijn, op die hoogte. ‘Hallo? Federico?’
____
Jonas Bruyneel (2024). Mulhacén. PoëzieCentrum, 129 blz. € 23,00. ISBN 9789056550813