‘Ik wil gedichten schrijven die raken zonder dat er een dikke boodschap bovenop ligt.’
door Monique Wilmer-Leegwater
-
Bauke Vermaas (1979) is dichter, essayist en voormalig stadsdichter van Zwolle. In haar werk zoekt ze trefzeker de spanning op tussen observatie en verbeelding — of dat nu in stadsgedichten, wielerpoëzie of essays over kijken en bekeken worden is. In januari 2025 verscheen haar bundel Voor jou schrijf ik mijn vingers blauw, met een selectie uit haar stadspoëzie. Bauke publiceerde gedichten in o.a. Hollands Maandblad, Het Liegend Konijn en Deus ex Machina.
foto © Annette Hagemeijer
Je was stadsdichter van Zwolle in 2023 en 2024. Hoe heb je deze rol ervaren en wat heeft het je gebracht?
Het waren twee jaren vol avontuur, nieuwe mensen en dingen die ik nog nooit eerder had gedaan en soms best spannend vond. Ik heb veel mogen optreden en via de tweewekelijkse publicatie in de krant behoorlijk wat lokale bekendheid gekregen. Daarnaast was het ook hard werken, ook om het instituut ‘stadsdichter’ in Zwolle meer op de kaart te zetten. Een mooie en intensieve tijd.
Heb je tijdens je stadsdichterschap bewust geprobeerd poëzie een publieke functie te geven – als reactie, troost, of zelfs als vorm van mild protest?
Ik ben van mezelf niet erg activistisch en ik heb mijn poëzie vooral ingezet om te verbinden. Waar het kon heb ik wel geprobeerd om lokaal of soms landelijk nieuws als aanleiding te nemen voor gedichten. En in enkele gevallen heb ik wél bewust gebruik gemaakt van mijn functie als stadsdichter om een onderwerp aandacht te geven, of in elk geval te laten zien dat ik het belangrijk vond. Vorig jaar was dat bijvoorbeeld de voorgenomen btw-verhoging op o.a. cultuur. Het gedicht dat ik daarover schreef, heb ik op kleine posters laten drukken die op veel plekken in Zwolle terecht zijn gekomen. Een andere aanleiding voor een gedicht was het feit dat Zwolle in 2023 als een van de eerste gemeenten in Nederland een motie aannam voor fossielvrije reclame. Onlangs las ik dat er binnenkort inderdaad een verbod komt op fossiele reclame in onze stad. Dat vind ik dan wel leuk om te lezen. Hoewel ik niet de illusie heb dat mijn gedichten op dit soort dingen écht invloed hebben, is het wel een mooie manier om iets wat je zelf aan het hart gaat wat extra aandacht te geven.
Wat was de meest uitdagende situatie waarin je als stadsdichter iets moest verwoorden? Wat maakte dat moment moeilijk of juist betekenisvol?
Dat is een moeilijke vraag. Elk gedicht en elke aanleiding heeft zo zijn eigen uitdagingen, maar het spannendst waren toch wel de meer gevoelige onderwerpen, vooral ook als ik er zonder opdracht of vraag over schreef. Zoals een gedicht naar aanleiding van Keti Koti, of over de situatie in Oekraïne. Het is fijn als je bij zulke onderwerpen kunt afstemmen met de doelgroep of de opdrachtgever of je de juiste toon hebt gevat. Maar bij gedichten die ik uit eigen beweging schreef, was er niemand om die afstemming mee te doen.
Ook de gedichten voor 4 mei vond ik beide jaren wel uitdagend. Over herdenken is al zóveel geschreven, en daar moest ik dan iets aan toevoegen…
Welke gedichten of momenten uit je stadsdichterschap zijn je het meest bijgebleven?
Er zijn veel gedichten om veel redenen wel blijven hangen, maar het gedicht GELIJK dat ik schreef voor de Zwolle Pride, misschien wel het meest. Allereerst was dit ook zo’n gevoelige: had ik de toon die de organisatie zocht, wel goed gevat? Vervolgens stapte degene die mij gevraagd had het te schrijven, om persoonlijke redenen uit het proces. Daardoor wist ik lange tijd niet zeker of er nog iets met het gedicht gebeuren zou, maar op een bepaald moment pakte de Pride organisatie het juist volop op en kreeg het gedicht verschillende prominente plekken, zowel in de Pride week, als later op Diversity day. En dan is dit gedicht ook nog bijgebleven door een foutje dat ik pas heel laat ontdekte: het gedicht was al meerdere keren afgedrukt, in de krant, op ansichtkaarten en op banners, en ik had het al tientallen keren voorgedragen. Toch had niemand van de vormgevers en andere betrokkenen, en ook ikzelf niet, gezien dat er een woord dubbel in stond… Gelukkig is het in de bundel terechtgekomen zónder dat dubbele woord.
Je stadsdichtersbundel Voor jou schrijf ik mijn vingers blauw, is in januari verschenen; als je een bundel zou samenstellen buiten de context van stadsdichterschap: welk soort poëzie zou je dan erin willen opnemen? Zijn er thema’s of vormen die daarin voor jou centraal zouden (moeten) staan?
Voor een volgende bundel zal het, net als voor mijn stadgedichten, een flinke puzzel zijn over welke gedichten wel en niet op te nemen. Ik schrijf veel en over uiteenlopende thema’s, dus het vinden van een rode lijn zal een uitdaging zijn.
Eén thema is redelijk makkelijk aan te wijzen, en dat is de wielerpoëzie. Het zou mooi zijn om mijn wielergedichten nog eens te kunnen bundelen, maar ook daar is de puzzel: wordt dat een persoonlijke bundel, of een bundel samen met Veronique Rap? Bovendien zijn de -wat mij betreft- beste wielergedichten evengoed geschikt voor een algemenere bundel (wat misschien ook wel geldt voor sommige stadsgedichten). Dus wat is voor die gedichten de beste plek?
Ik ben nog zoekende naar wat ik met een algemene (debuut)bundel zou willen vertellen, waar het als geheel over zou moeten gaan. Veel van wat ik schrijf gaat over verbinding tussen mensen, of het gebrek daaraan, het ongemak van reiken, het geluk als je iets raakt. Dus het wordt ongetwijfeld iets in die richting.
Dat beeld van het ‘ongemak van reiken’ is treffend. Kun je een voorbeeld geven van zo’n beeld? En mag ik concluderen dat het beeld er dan eerder is dan de woorden?
Voor mij is dat een gevoel waar ik woorden aan probeer te geven. Het is een valkuil om daarbij in holle termen terecht te komen, zoals ‘verbinden’: een woord dat iedereen schijnbaar begrijpt, maar voelen we het ook? Je vraagt om een voorbeeld, ik vond een mooie in een gedicht van Wout Waanders (Unitas – Blauw geel): ik pak haar hand maar het is haar sjaal.
Soms is het inderdaad zo dat het beeld er eerder is dan de woorden, omdat je iets ziet waar je direct poëzie bij voelt. De kunst is dan om dat beeld (of jouw gevoel bij dat beeld) zo op te schrijven dat de lezer het ook snapt, liefst met zo weinig mogelijk uitleg. Zo zag ik laatst bij een vijvertje een reiger omzichtig om een plastic soortgenoot heen stappen, een levendig beeld dat nog steeds op de juiste manier in een tekst moet landen.
Heel vaak ook is het beeld er helemaal niet als eerste, maar zit het ín de woorden: dan ontdek ik dat ik een mooi beeld te pakken heb, terwijl de zinnen ‘gewoon’ op elkaar volgen in mijn hoofd. Zo ging dat ook bij het gedicht WAT BLEEF, dat in Deus Ex Machina heeft gestaan. De regels ‘Wat je achterliet hangt schoon / en gestreken om een haakje in mijn kast. / Soms trek ik het naakt tegen me aan / om te voelen of jouw lege mouw // nog om mijn schouders past.’ kwamen min of meer vanzelf in een gedachtestroom die begon met achtergebleven was. Toen ik ze had gedacht, zag ik het voor me en wist ik dat het beeld klopte.
Je hebt een achtergrond in wetenschap, boekbinden en poëzie. Zie je voor jezelf een toekomst waarin die werelden samenkomen in je werk – bijvoorbeeld in vormexperimenten, kunstprojecten, of is daar al sprake van?
Soms komen die werelden per ongeluk bij elkaar, soms zoek ik het bewust op. Interviews en gesprekken die ik had met wetenschappers, hebben al verschillende gedichten opgeleverd. Voor mij zijn zulke gedichten het best gelukt als je de wetenschap zelf er niet meer bij nodig hebt, niet hoeft te kennen om het gedicht te voelen. Want enkel wetenschappelijke onderwerpen op rijm zetten, is niet wat ik ambieer. Bij een opdracht, bijvoorbeeld een gedicht over het werk van een onderzoeksgroep, is dat soms balanceren (zoals met alle opdrachtgedichten).
Daarnaast probeer ik zeker de laatste tijd ook andere (creatieve) disciplines met mijn gedichten te vermengen. Door te schrijven over kunst of muziek, maar ook door mijn woorden te gebruiken in ander creatief werk. Of door op een andere manier te ‘schrijven’, bijvoorbeeld via stift-gedichten of knip-gedichten, waarbij niet een onderwerp, maar de woorden zelf het begin zijn van een gedicht. Dat soort experimenten wil ik meer opzoeken en verder onderzoeken.
Bij knip-gedichten gebruik je woorden die er al zijn, uitgeknipt uit tijdschriften etc. Maar in feite doe je dat bij elk gedicht, want alle woorden zijn er al Het gaat er uiteindelijk toch om hoe je de woorden zelf in een nieuwe volgorde zet. DE KUNST VAN HET SAMENLEVEN is een gedicht dat ontstond uit knip-en-plakwerk. Het gedicht werd gepubliceerd op Instagram.
-
ik heb alles
een huis in een straat, in een stad
-
het verhaal achter de voordeur
moet je willen zien
-
dit is hoe het bleef
-
de stilte die ik had verwacht
een zak dilemma’s
een vrouw met een geheim
-
zo vullen de jaren zich
-
gaan we dit gewoon zo volhouden
en daarmee gelukkig zijn
Hoe beïnvloeden deze verschillende disciplines je literaire werk? En hoe verhouden ze zich tot elkaar?
Hoewel de dingen die ik doe soms heel verschillend lijken, horen ze voor mij allemaal bij elkaar en werken ze op elkaar in. Zowel qua onderwerp of thema, als wat betreft de vorm die ze aannemen. En ik vind het juist mooi om schijnbaar ongebruikelijke verbindingen te maken. Zoals tussen wielrennen of wetenschap en poëzie, maar ook door in een essay een poëtische toon aan te slaan, of in een gedicht ook aandacht te geven aan de fysieke vorm, hoe het eruit ziet op papier. Uiteindelijk wil ik vooral graag mooie dingen maken.
Wanneer wist je dat je schrijven meer was dan een hobby – dat je hier iets mee móést doen? Wat was de aanzet voor jouw schrijverschap?
Je hebt weten en wéten, willen en doen. Ik wilde in mijn jeugd al schrijven, of misschien ‘schrijver zijn’, maar nam nogal een omweg om daar te komen. Ging geen taal studeren, maar Technische Natuurkunde, omdat ik dacht dat ‘iets met taal’ altijd nog voor de hobby kon, maar ‘iets met bèta’ niet. Ik maakte de opleiding af, maar wist tegen die tijd wel dat ik niet de wetenschap in wilde. Via een extra master wetenschapscommunicatie kwam ik in het schrijven over wetenschap terecht. Toen schreef ik, maar het duurde nog lang voor ik mezelf ook een ‘schrijver’ vond.
Je koos eerst voor Technische Natuurkunde en later voor wetenschapscommunicatie. Is er iets wat je hebt meegenomen uit die bèta-achtergrond dat je nog steeds inzet als dichter?
Ik weet niet of het uit die opleidingen komt, of dat het gewoon de bèta in mij is, maar ik heb wel een sterke hang naar logica en symmetrie in poëzie, en eigenlijk in alle teksten.
Dat zit hem in de vorm, grammatica en inhoud. Zo heb ik het liefst dat de strofen in een gedicht gelijk in lengte zijn, of dat er regelmaat of symmetrie in het aantal regels zit. En de grammatica moet kloppen: Ik heb geen moeite met weggelaten woorden of zinsdelen (dat doe ik zelf ook geregeld), maar kan me flink storen aan verkeerde verwijswoorden (‘de stoel dat in de hoek staat’) of onzorgvuldig gebruik van enkelvoud en meervoud bijvoorbeeld.
Ook inhoudelijk verlang ik naar een zekere logica. In een gedicht of verhaal mag alles. Een huis kan huilen, dieren en planten kunnen fluisteren, een hart kan in steen veranderen of juist vleugels krijgen en bij je wegfladderen. Zolang het binnen de wereld van de tekst maar klopt, vind ik het prima en tart ik zelf ook geregeld een natuurwet. Als dat huilende huis echter eerst een groen dak heeft en een paar alinea’s later is het dak ineens een rood, dan haak ik af.
Samen met Veronique Rap beheer je de instagrampagina @wielerpoezie. Hoe is dit initiatief ontstaan?
Veronique en ik volgden in 2020 een cursus poëzie bij Ingmar Heytze. In coronatijd, dus na een paar fysieke bijeenkomsten gingen we online verder. Ik schreef buiten die cursus om wat gedichtjes over fietsen bedacht dat een instagram-account met wielerpoëzie leuk zou zijn, maar aarzelde nog over hoe ik dat zou doen. Toen ik zag dat Veronique een fietsgedicht op instagram plaatste, heb ik het account @wielerpoezie maar gewoon gemaakt. Veronique was zo’n beetje de eerste die het ging volgen, nog voordat er een bericht op stond. Toen was duidelijk dat we dit samen gingen doen.
Wielerpoëzie zit tussen observatie en verbeelding in. Hoe balanceer jij tussen het beschrijven van een concreet wielermoment en het openlaten van interpretatie of symboliek?
De wielergedichten zijn de ene keer poëtischer dan de andere keer. Soms is het niet meer dan een observatie in mooie woorden opgeschreven, of in het keurslijf van een haiku gezet. Maar de in mijn ogen betere gedichten hebben altijd een extra laag, waarmee ze niet alleen maar over fietsen gaan, maar over het leven zelf. Wielrennen leent zich daar ook goed voor, omdat de sport vol zit met metaforen voor het leven: klimmen en dalen, doorgaan als het moeilijk wordt, of juist een tandje terugschakelen, wat je doet bij tegenwind en hoe je je gedragen kan weten door een peloton.
Overigens speelt er bij wielerpoëzie ook nog een andere vorm van balanceren. Door het formaat van berichten op instagram, mogen de gedichten niet te lang worden om de tekst leesbaar te houden. Meestal is dat niet zo’n groot probleem. Mijn gedichten zijn over het algemeen vrij kort en ik vind ook vaak dat langer niet altijd beter is. Maar voor het format van wielerpoëzie is een gedicht van twintig korte regels al (veel) te lang. Daardoor kan ik soms een gedicht dat er wel zou passen niet bij wielerpoëzie kwijt.
-
je kent de weg
weet waar het steil is
en waar je veilig
door kunt trappen
-
je kent je kracht
en weet iets van verdelen
maar soms lukt het niet
-
haar aan te spreken
goed te eten, te vertrouwen
op je benen in de klim
-
soms speelt de wind met jou
in plaats van andersom
je weet waarom
-
je kent de weg en toch
ontdek je telkens
nieuwe vergezichten
-
word je met elke berg
wat lichter zachter leger
je weet waarheen
en wat boven op je wacht
-
-
(ongepubliceerd)
Je won de 28e Willem Wilmink Dichtwedstrijd met het gedicht Mag ik. Wat betekende deze erkenning voor je? Zet een prijs je werk in een ander daglicht, ook voor jezelf?
Het winnen van de Willem Wilmink Dichtwedstrijd was een fijne eer, vooral ook omdat ik de dichteres in de jury van dat jaar, Rosa Schogt, ook erg waardeer. De erkenning van het winnen van een prijs als deze is natuurlijk mooi, maar ook erg relatief. Een jury-oordeel is altijd subjectief en hoeveel het winnen waard is, hangt ook erg af van de kwaliteit van de andere inzendingen. Wat dat betreft haal ik er meer zelfvertrouwen uit als ik gedichten of ander werk in een literair tijdschrift gepubliceerd krijg. Ook daarbij is het oordeel van de redactie subjectief, maar qua literaire erkenning was de publicatie van enkele van mijn gedichten in Het Liegend Konijn voor mij veel belangrijker dan het winnen van de Wilminkwedstrijd.
Wat zou je willen dat poëzie (nog) vaker of beter doet in deze tijd? En hoe hoop jij daaraan bij te dragen?
Tja, wat móet poëzie? Of wat kan ze? Ik denk dat het voor mij toch steeds gaat om de schoonheid, om met mooie woorden iets te laten zien, of liever te laten voelen. Dat kan troost zijn, of schoonheid, maar ook pijn en onrecht. Als je het echt voelt als lezer, kom je misschien in beweging. Ik merkte op een gegeven moment dat ik mijn stem als stadsdichter soms wat belerend vond worden, en die kans zit er wat mij betreft ook in als poëzie echt activistisch wordt. Daar wil ik liever van wegblijven. Ik wil gedichten schrijven die raken zonder dat er een dikke boodschap bovenop ligt.
Waar zie je jezelf over vijf jaar als schrijver? Zijn er ambities voor nog een bundel?
Ambities heb ik zeker, en ook materiaal genoeg. Maar zoals ik eerder aanhaalde, ben ik de vorm waarin ik zou willen publiceren nog aan het scherpstellen. Dat geldt ook voor de plek. Mijn stadsgedichten heb ik zelf uitgegeven. Dat was niet heel ingewikkeld en financieel een slimme keuze, maar ik zou het liefst toch echt debuteren bij een traditionele uitgeverij. Ik hecht als lezer aan het kwaliteitsstempel van gerenommeerde uitgeverijen en ik wil mezelf als schrijver ook serieus nemen. Als mijn werk daar nu nog niet goed genoeg is, dan moet het eerst maar beter worden.
Verder vind ik vijf jaar een onmogelijk lange tijd om vooruit te kijken. Vijf jaar geleden had ik niet kunnen denken dat ik stadsdichter van Zwolle zou worden (en dat geldt voor ook een heleboel andere dingen die ik zowel professioneel als persoonlijk heb meegemaakt de afgelopen vijf jaar). Tegelijk liggen er projecten al jaren op de plank waarvan ik misschien vijf jaar geleden dacht dat ze nu wel afgerond zouden zijn. Ik hoop de komende vijf jaar meer tijd te vinden voor zulke langere/grotere schrijfprojecten (veelal proza en essay), maar ik zal ook zeker blijven dichten. Uiteindelijk hoop ik daarvan ook veel te mogen publiceren, maar welke weg ik daarvoor zal bewandelen houd ik nog open. Soms dient zich immers in een zijweg ineens iets moois aan waar je nog niet aan had gedacht.
-
ben je verzekerd tegen storm
tegen het laten stelen van je hart
als je de deur steeds op een kier
-
moet je wie opgeeft muur te zijn
nalatigheid verwijten of
vasthouden bij harde wind
-
wie binnenloopt kan zomaar blijven
maar geen geluk past door een dichte deur
-
-
(ongepubliceerd)