Een theater van sprekende beelden
door Taco van Peijpe
–
–
Mahlu Mertens biedt in deze bundel een verzameling toegankelijke gedichten in parlandostijl. De inhoud is veelal anekdotisch en ondubbelzinnig. Desondanks zijn het heel poëtische teksten dankzij de originele metaforen, de beeldende taal en de doordachte strofe-indeling. De bundel bevat twee delen: ‘Wij (ev.)’, waarin heel persoonlijke gedichten staan en ‘Wij (mv.)’, waarin vooral maatschappelijke thema’s worden behandeld zoals de positie van minderheden en vluchtelingen, verschillende vrouwelijke rolpatronen en klimaatverandering.
Het eerste deel is verdeeld in vier afdelingen. De relatie van de vrouwelijke ik met een man loopt stuk, waarna zij op zoek gaat naar nieuwe liefde, die zij vindt bij een vrouw.
Een mooi voorbeeld uit het eerste deel is het volgende gedicht.
–
Verloren staat je fiets tegen de muur
bij gebrek aan berijder. Elke avond
haakt mijn fiets zijn stuur in het jouwe.
Stalen omhelzing in de nacht.
–
Telkens als ik thuiskom, verwacht ik
dat de fiets vertrokken is,
dat jouw lievelingsschoenen
zichzelf aan de straat hebben gezet,
je boeken steun zochten bij elkaar,
je kleren een warmer lichaam vonden.
Maar alles behalve jij blijft.
De eerste onheilspellende zin trekt mij meteen het gedicht in. Er staat niet zomaar een fiets tegen een muur, nee, het is ‘je’ fiets en ze is ‘verloren’. De muur is niet onbekend, het is ‘de’ muur. De ik verschuilt zich in deze strofe nog in haar eigen fiets, die namens haar het stuur van de verdwenen ander omhelst. Zij spreekt die vertrokken geliefde rechtstreeks aan: ‘het jouwe’. Haar gedachten zijn bij het gemis, dat schrijnend wordt uitgedrukt in de volgende zin: ‘Stalen omhelzing in de nacht’. Waar een warme omhelzing had moeten zijn heerst harde ijzige kilte. Dat dit ‘Elke avond’ weer gebeurt wijst op een uitzichtloze situatie. Met een paar welgekozen woorden is hier al heel veel gezegd. Dan spreekt zij haar aanhoudende vrees uit: zal het vertrek definitief blijken? Ook hier weer vertellen dingen het verhaal: ‘lievelingsschoenen’, steunende boeken en kleren duiden op de liefde, steun en warmte die zij mist. De slotzin wilde ik aanvankelijk steeds anders lezen: Maar alles blijft behalve jij omdat dat ritmisch beter loopt en de nadruk legt op de gemiste ‘jij’. Bij nader inzien brengt de door de dichter gekozen woordvolgorde mij op het idee dat de geliefde ‘allesbehalve’ blijft en dat klinkt mooi wrang. Het haperende ritme ondersteunt het ongemak in de verzuchting. Mijn aanname dat de ik een vrouw is en de partner een man die in dit stadium slechts tijdelijk vertrokken is wordt bevestigd in enkele andere gedichten in deze bundel.
In een van de volgende afdelingen is de partner nog niet definitief vertrokken, maar de stukgelopen relatie houdt de hoofdpersoon uit de slaap:
–
De nacht staat naast ons bed,
staart me aan als een hond die wil gaan wandelen,
leiband in de bek.
–
Ik lijn de maan aan, sjok door de straten.
Achter de hoek van een wolkenkrabber
blijft de sikkel steken.
–
Ik keer terug, ruk aan de riem,
snok, wrik, vloek, tot de satelliet losschiet
en neerstort op de stoep.
–
Verbaasd stel ik vast
dat ze niet gebroken is, maar desondanks
het geluid maakt van scherven glas.
–
Ik strijk mijn wijsvinger langs de snijkant
tot hij bloedt. Met trillende spieren
til ik het hemellichaam lichtjes op, schuif mijn benen eronder,
kruip onder de achterkant van de nacht,
warmer dan ons bed.
Het bed is nog van ‘ons’, maar er is geen rust of warmte meer in te vinden. De maan, romantisch symbool voor de liefde, wordt op sleeptouw genomen. Het wandelen is een moedeloos sjokken, er hapert iets. In de derde strofe verliest de ik-persoon haar zelfbeheersing: ‘snok, wrik, vloek’, het klinkt als wanhopig gesnik om de stukgevallen relatie. Die blijkt nog niet voorgoed kapot maar wel pijnlijk beschadigd als een open wond (laatste strofe). Jezelf neerleggen ‘onder de achterkant van de nacht’, troostelozer en kouder kan het haast niet. De slotregel is een koude douche. Het verraste me dat een bizar verhaal over de maan aan een hondenriem bij mij zo overtuigend binnenkomt. Ik denk dat de vanzelfsprekende parlando stijl en de alledaagse beelden (de hond die uit wil, de snee in de vinger aan een glasscherf) hier veel toe bijdragen. Ook het klinkerrijm ondersteunt het gevoel dat er moet staan wat er staat. Zie bijvoorbeeld de slotwoorden van de eerste, derde en laatste regel: ‘bed’, ‘bek’, ‘bed.’ en het vele herhalen van de klinker ‘ij’.
Een echo van de eerste zin van het vorige gedicht klinkt acht gedichten verderop in de bundel in ‘Zeevonken’: ‘Niemand is wakker behalve de nacht / en wij.’. De toon is nu opgewekt en ook de maansikkel krijgt een positieve uitstraling. Ik citeer een paar regels uit het gedicht.
bh’s er bovenop als opengebroken schelpen.
–
Ruggen gluren naar elkaar, billen lichten op als sikkels,
miniatuurimitaties van de maan,
(…)
–
Een lichtspoor verraadt onze weg het water in.
Bioluminiscentie.
Het woord flikkert op in onze neuronen.
Hier wordt een midzomernachtsdroom uitgebeeld door lichamen en voorwerpen die veel te vertellen hebben. De kleren zijn niet weggesmeten in een opwelling, maar zorgvuldig opgevouwen. Als je dat doet voordat je met z’n tweeën de zee in holt, dan had je een gezamenlijk plan.
Het eerste deel van de bundel sluit af met de afdeling ‘Mogelijke verklaringen’, waarin de nieuw gevonden liefde wordt bezongen in elf zes-regelige strofen, die elk beginnen met de woorden ‘zoals je’. Blijkens de inhoudsopgave moet dit gelezen worden als een reeks van drie gedichten die elk een bladzij beslaan. Voor mij is de herhaling wat te veel en de structuur te onduidelijk.
In het tweede deel worden in de afdeling ‘Vakjesvandalen’ enkele rolpatronen van vrouwen geschilderd. Het gedicht ‘Sporen’ toont een moeder op een zonnig strand, kijkend naar ‘de kleuter die een zandkasteel voor ridders bouwt, / al weet dat ze een meisje is, niet wat een meisje is / of dat zij draken niet bevechten.’ (tweede strofe). Daarnaast ligt haar ’toekomende tijd’, een puberzusje: ‘Zij loopt op haar vormen vooruit, schetst zichzelf al tot vrouw. / dit is de zomer, om uit haar hoekig lijf te vervellen, / zachtere lijnen kondigen zich aan. Zo ligt ze op de handdoek // in de verleden tijd van haar moeder.’ (Vijfde strofe). Het gedicht doorloopt in dit stille tafereel opeenvolgende stadia van het vrouwenleven dat de moeder heeft en de dochters lijken te kunnen verwachten. De rondgang en terugkeer naar de aanvang versterken de structurele eenheid van het gedicht.
Bij een aantal gedichten in het tweede deel heb wat kritische bedenkingen. Het is moeilijk een maatschappijkritische boodschap poëtisch te verwoorden. Ook deze vaardige en bekwame dichter slaagt daar mijns inziens niet altijd in. Een tegendraadse mening vraagt om precieze uitleg, die het effectiefst in proza wordt gegeven. Als de boodschap daarentegen te zeer voor de hand ligt, dreigt het gedicht een open deur in te trappen.
Dit laatste ervaar ik onder meer in het gedicht ‘Traag geweld’, waarin het volgende zich afspeelt in een schouwburgzaal: ‘Hoog gegil, neerstortend puin, hoestend huilen / een kettingzaag, het gekraak van vallende bomen, doodskreten / van beesten, agressief zeewater: we knikken goedkeurend, / de surroundsound was overtuigend, de geluidseffecten levensecht.’ (tweede strofe). Helaas eindigt het gedicht zo voorspelbaar en weinigzeggend als ik had gevreesd: ‘Toen we na het applaus naar buiten stapten, kortstondig verblind / door de felverlichte werkelijkheid, wachtte daar het bisnummer’. Is de boodschap niet meer dan dat er veel erge dingen gebeuren in de wereld? Of gaat het om een sneer naar snobistisch theaterpubliek?
Subtieler gaat het toe in ‘Papieren zee’: ‘De atlas ligt opengeslagen op haar schoot, / benen bengelen in afgetrapte schoenen.’ (begin van de eerste strofe). Het gaat kennelijk om een klein meisje, want haar voeten raken de grond niet. Haar vingers ‘hinkelen’ over de kaart, op zoek naar de plaats waar ze haar familie achterliet. Tot zover een overwegend lichtvoetig gedicht. Pas aan het slot komt een dramatische wending: ‘Tussen haar vingertoppen / een streepje Middellandse zee: bijna niets / op papier, maar genoeg voor de beste zwemmers // om te verdrinken. Weliswaar wordt ook hier niets nieuws gezegd, maar na de speelse inleiding komen de slotwoorden hard aan, harder dan een nieuwsbericht in proza.
Mahlu Mertens (1987, dichter, theatermaker en winnaar van de Zeef poëzieprijs 2019) schreef een verrassende bundel die opengaat als een poëtisch theater van sprekende beelden.
____
Mahlu Mertens, (2025). Brooddoosomhelzing. Uitgeverij De Zeef, 80 blz., € 19,50. ISBN 9789464757750