LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De eerste honderd (5) (intermezzo)

9 sep, 2025
door Wim van Til

 

Het is een zaterdagochtend vroeg in 1967; ik zit in een enorm lokaal van de lokale christelijke muloschool. Die gaat dit jaar fuseren met de christelijke HBS tot de Christelijke Scholengemeenschap Aalten in het kader van de aanstaande Mammoetwet. Het is het tweede experimentele jaar en ik zal in augustus instromen. Maar eerst worden alle zesdeklassers van de 3 christelijke basisscholen bijgespijkerd in Nederlands, Engels en wiskunde. Want de drie hoofden van de christelijke lagere scholen, meester Folkerts van “mijn” Groen van Prinsterer, meester Geesink van de hervormde ds. Stegemanschool en meester Klop van de gereformeerde Wilhelminaschool wensen dat hun leerlingen goed beslagen ten ijs komen.

Ik let helemaal niet op, blader wat door het boek voor de Nederlandse taal en stuit plotseling op een gedicht. Ik lees …

Op het geitenweitje
Staat het kleine geitje
Bij de grote geit.
Geiteke, wat moet je
Met je fijne snoetje,
Dat zo klaaglijk schreit?

Met je bleke bekje?
Geiteke wat rek je,
Trek je aan het touw?
Snuffelende aan mijn mouwen…
Met je lief vertrouwen
In zo’n vreemde vrouw!

In mijn handen stop je
Nu je jonge kopje:
Zeg, wat moet ik doen? …
Op het geitenweitje
Staat het kleine geitje,
Als een wittigheidje
In het prille groen.

… en ik ben helemaal verkocht. Dit gaat over mij, ik ben zo’n geitje en ik sta daar een beetje zielig in de wei. Ik blader verder en vind meer gedichten. Die maken niet zo’n verpletterende indruk als dat geitenweitje, maar toch. Ik vind die gedichten machtig interessant. Vanaf dat moment blader ik in mijn leerboeken Nederlands eerst naar gedichten en daarna pas naar het opgedragen werk.

Het duurt nog wel even voor ik mijn eerste gedicht schrijf, een gedicht voor mijn liefste nichtje, een acrostichon, vreemd genoeg niet eens opgenomen in mijn eerste eigen, handgeschreven bundeltje:

al vlammende vloog de tijd uit ons oog, maar
nimmer verglijdt
nooit verslijt
elk uur van de tijd met
klemmende handen
en geestelijke banden

voor mij was die tijd
als zeeën woeste golven
natuurlijk en blij

terug naar die dag
in heerlijke warmte
leeg! zij is niet meer, zij zweeft voort in gedachten.



Het ging pas echt los toen ik op 15 december 1971 tijdens de sportdagen op school het schaaktoernooi won en voor de boekenbon van 15 gulden onder andere mijn eerste gedichtenbundel kocht, Voorbij de laatste stad. Met voorin dat motto dat ik waanzinnig mooi vond, vind:

“Aan het roer dien avond stond het hart
en scheepte maan en bossen bij zich in
en zeilend over spiegeling
voor al wat het geleden had
voer het met wind en schemering
om boeg en tuig voorbij de laatste stad.”

Daarna kocht ik meer bundels, vooral tijdens de uitverkoop, bij de twee boekhandels die Aalten toen rijk was. Toen ik ging studeren, in Utrecht, in de nazomer van 1973 nam ik 14 gedichtenbundels mee. Maar eerst moest ik nog eindexamen doen.
Ik slaagde dus en trok naar Utrecht, naar de universiteit. Daar ben ik twee keer in het eerste jaar begonnen. In 1975 stapte ik over naar de lerarenopleiding. Met een flinke bagage in mijn rugzak. Daarin gestopt door Wim Drop, Guus Söteman, Maarten van den Toorn en vooral door Redbad Fokkema, die ons met close-reading en onder hoge druk gedichten liet analyseren. Jarenlang heb ik niet kunnen genieten van “De moeder de vrouw”; we hadden het gedicht in mijn ogen volledig kapot begrepen. Uiteindelijk ben ik hem dankbaar voor die leerschool.
Op de SOL (Stichting Opleiding Leraren) timmerde ik verder op de weg door de poëzie, ik oefende lesgeven in gedichten op medestudenten en plakte gedichten in het afdelingsblaadje, Mangel. Met de docent drama en voorlezen ontwikkelde ik een luister-kijk-en-spelprogramma poëzie voor het laatste jaar van het basisonderwijs en de brugklas. Ik studeerde af met een scriptie over creatieve taalontwikkeling. Toen ik mijn diploma ophaalde in december 1982, had ik thuis een boekenkast met 957 dichtbundels. Maar eerst nog het jaar 1973 afmaken met Gust Gils en Gerrit Kouwenaar.

 

 

 

     Andere berichten

Dichters en hun omgeving

door Romain John van de Maele       De Franse dichter en dramaturg Paul Claudel (1868-1955) schreef ooit: ‘Je ne suis pas...