door Willem Tjebbe Oostenbrink
Figuur: Ouroboros,Serpiente alquimica, © Wikimedia Commons
Inleiding
De dichter Adriaan Morriën schreef in zijn dagboek dat er nooit een standbeeld voor humor is opgericht, of een god van de lach is bedacht (1946). Het symbool van de slang die zichzelf in de staart bijt, zou een tegen-voorbeeld kunnen zijn. In het oude Griekenland werd oneindigheid vertegenwoordigd door een afbeelding van zo’n slang, de ouroboros. De paradox van de ouroboros verwijst naar de gespannen relatie tussen het eindige en oneindige, voor de cycliciteit van het bestaan en alles wat bestaat.
Bij humor is vaak sprake van een spanning tussen twee zaken die te maken hebben met tijd, gelijktijdigheid en dubbelzinnigheid. In poëzie wordt gezocht naar woorden voor het ongezegde. Dan lijkt de ouroboros zo vreemd nog niet. Deze column gaat in op hoe humor en poëzie zich tot elkaar verhouden.
Licht
Op de website Het vrije vers kun je een uitgebreide beschrijving vinden over light verse door Jaap van de Born.
Er is nonsenspoëzie met roergangers uit verschillende landen (Engels: Lewiss Caroll; Duits: Christian Morgenstern; Nederlands: John O’Mill en Kees Buddingh, naast humorpoëzie, kolderpoëzie, plezierdichten (Drs. P) en klankdichten. Deze soorten gedichten met humor hebben hun eigen definitie en overlap.
Koldergedichten, nonsenspoëzie, light verse hebben als overeenkomst dat de dichter het publiek wil vermaken. Daarbij worden termen gebruikt als humoristisch, satire, speels, dartel, galgenhumor, sarcasme, komisch, absurd, ironie. Na lang zoeken kwam ik een uitspraak over lachen tegen! De woorden die gebruikt worden bij deze lichte poëzie, kun je op meer manieren opvatten:
- veel licht, daarmee helder, niet donker en duister
- lichtgewicht, luchtig en lichtvoetig, niet zwaar
- oppervlakkig, simpel, ongecompliceerd, niet diepgaand, niet gelaagd
- komisch, grappig, niet serieus of ernstig bedoeld
- gemakkelijk, licht verteerbaar, licht houden, bespreekbaar maken
Humor op gespannen voet met de waarheid?
Hoe je licht ook opvat, in de poëzie heeft het vaak een bijklank van aardig, oppervlakkig, niet serieus. Al is humor in het leven onmisbaar, ernstige uitspraken maken meer kans om serieus genomen te worden.
In de middeleeuwen bestond een opvatting die de lach niet als iets goddelijks beschouwde, maar als iets van de duivel. De lach komt voor in situaties die tot verwarring en onwaarachtigheid kunnen leiden. Dat staat op gespannen voet met de waarheid. Als de waarheid bij God is, en God een is, hoe zou humor en de lach met haar dubbelzinnigheid iets met God te maken kunnen hebben? Umberto Eco beschrijft in zijn roman In de naam van de roos een mooi gesprek tussen de twee hoofdpersonen waarom en hoe humor ook van God zou kunnen zijn.
Voor velen van ons kan zo’n vraagstuk bevreemdend voorkomen. Toch lijkt het ook vandedaag zo dat ernst hoger aangeslagen wordt dan humor, behalve bij een avond cabaret. In de rechtbank waar men naast andere zaken gespitst is op waarheidsvinding, wordt weinig gelachen. In de poëzie lijkt een soortgelijke wijze van denken en doen gangbaar.
Anders dan vroeger streven dichters nauwelijks of niet meer zo veel naar waarheidsvinding. Het streven om iets wezenlijks te schrijven of iets van betekenis te zeggen, iets dat beklijft, dat is wel gebleven. Mogelijk ligt hier de gedachte aan ten grondslag dat het gemakkelijker is met ernst iets wezenlijks te formuleren. Wellicht iets dat mogelijk af en toe aan de waarheid raakt? Maar is ook niet doel van dit alles het publiek te vermaken?
De scheiding tussen humor en ernst hoor je in ons dagelijks spreken: Ben je nu serieus of maak je een grapje? Met deze vraag wordt een tegenstelling gecreëerd die er niet is of in ieder geval niet hoeft te zijn. Het idee dat humoristische opmerkingen minder nauwkeurig de werkelijkheid zouden weergeven is niet bewezen. Een grap kan een uitstekende manier zijn om een tip van de sluier op te lichten, juist in situaties waarin de sfeer heel ernstig is. In autoritaire landen kan humor helpen bij het omgaan met verschrikkingen waar de ernst niet komen kan. Hier zie je een rol voor humor weggelegd zoals komedie zaken licht kan maken.
Het is overigens wel zo, dat als iemand grapjes maakt, de situatie kan ontstaan dat behalve de uitspraken, de spreker mikpunt wordt van spot. Als de spreker belachelijk wordt gemaakt, kunnen zijn uitspraken gemakkelijk als onzin worden afgedaan en delven zijn argumenten het onderspit onder het bulderend lachen van de toehoorders. Mogelijk dat bij humor daar een addertje onder het gras zit; wie weet is het een ouroborus.
Hoe zit het met de resterende, serieuze poëzie?
Wat wel opvalt, is dat als er sprake is van humor, men voor deze poëzie een aparte naam bedenkt. Met het benoemen van zaken kun je iets duiden; het classificeren heeft iets van uitsluiten. Door de komische, humoristische, grappige gedichten te schiften, hou je steeds minder over, zou je denken. Hoe zit het dan met de poëzie die overblijft? Bevatten deze gedichten nog humor? Of is de humor zo verborgen dat ze zelden wordt herkend? Ik weet niet hoe ik hier naar moet zoeken.
Ik heb me voorgesteld hoe dichters zouden reageren wanneer een lezer zegt hartelijk om hun gedichten gelachen te hebben. Zou dit als een compliment beschouwd worden of zou men deze woorden met misnoegen aanhoren? Hoeveel dichters maken bewust gebruik van humor in hun poëzie? Vinden hun lezers dat ook? En hoe uit zich dat als het ‘gewone’ poëzie is?
De Plantage Poëzieprijs 2025 heeft de hoofdprijs toegekend aan een gedicht met een verrassend einde ‘Het mijn‘ van Niels Blomberg. Is dit een humoristisch gedicht, vroeg ik me af. Hoe werkt zo’n ontknoping door in het herlezen van het gedicht? Het was voor mij zeker onverwacht, en ik bleef met vragen zitten.
Zelf ben ik voor humor in gedichten, gedoseerd, waar je over heen kunt lezen. En waar je tegen aan kunt lopen of over kunt struikelen, afhankelijk van bril en humeur. Humor als het spelen met dubbelzinnigheden in poëzie, kan een verrijking zijn. Waarbij ik niet weet in welke hoeveelheid en hoedanigheid de humor het beste bij een gedicht kan worden aangewend. Is het opwekken van een glimlach beter dan een schaterlach voor het doorleven van de tekst? Is humor als zout in de soep of het gist in het brood of een gat in de schoen op een regenachtige dag? Wie weet hebben lezers andere associaties en metaforen die de sfeer preciezer kunnen weergeven.
Tot besluit een aforisme van Horatius (65-8 jaar v. Chr.): Scherts beslist dikwijls belangrijke dingen treffender en beter dan scherpte.
–


