LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

‘Ruimte waarin de lezer zelf zijn weg moet zoeken’

29 mrt, 2018

Herman Rohaert (1958) is germanist, gewezen redactielid van de literaire tijdschriften Appel en Verba.  Jurylid en winnaar van verschillende literaire wedstrijden, docent schrijfcursus en auteur van talrijke publicaties in een brede waaier van literaire tijdschriften, lid van voormalig dichterscollectief mengmeTTaal.

Na alle opsommingen van prijzen tot redacteurschappen ga ik meteen door naar de beoordelingen op je weblog, ‘het samenspel tussen suggestie en intimiteit en de grote verbeeldingskracht waarmee hij beeld en taal verzoent’. Is zo’n verzoening mogelijk? Noodzakelijk?
Suggestie, beeldenpracht, intimiteit, dit zijn drie grootheden die voor mij in goede poëzie onontbeerlijk zijn, dus ja, ze zijn alle drie heel noodzakelijk. Ik hoop dat de lezer die drie gratiën zelf in mijn poëzie kan terugvinden, in ieder afzonderlijk gedicht liefst.

Een goed gedicht, zeg je in een vraaggesprek met Peter WJ Brouwer in 2006, moet voldoen aan de volgende criteria: dichtheid, eenvoud, sfeer en suggestie, verrassende en vernieuwende beeldspraak, ritme en muzikaliteit. Is dat niet een vreselijke opgaaf?
Nee, eerder een heerlijke uitdaging.

Het boeiendst, zeg je in hetzelfde interview, is het scheppen en schaven aan een gedicht. Het proces loont de moeite. Hoe lang ben je bezig met een gedicht?
Ik begin meestal spontaan aan een gedicht en schrijf een eerste versie op het eerste het beste beschrijfbare materiaal dat ik kan vinden, daarna schrijf ik met de hand over en over met telkens kleine schrappingen, wijzigingen, tot ik het resultaat aanvaardbaar vind. Minimaal zullen dat een tiental versies zijn. Daarna typ ik de laatste versie over op mijn laptop, ook hier volgen dan nog enkele versies, uiteindelijk print ik de meest verdienstelijke. Deze print geef ik enkele dagen, weken of maanden kelder, voldoet die dan is het gedicht af, indien niet dan wordt er verder aan gesleuteld. Een langdurig proces dus meestal.

Brouwer zegt onder meer dat er ‘weinig ruimte is tussen gedicht en lezer’. Gebeurt dat bewust? In hoeverre denk je aan de lezer als je schrijft?
Ik weet niet precies wat Peter Brouwer hiermee bedoelt, ik hoop dat er juist veel ruimte is, dat het gedicht ruimte schept waarin de lezer zelf zijn weg moet zoeken, waarin hij ook mag verdwalen. Bij het schrijfproces denk ik hoegenaamd niet aan de lezer, enkel aan wat ik wil zeggen en hoe.

Is een dergelijk contact met een collega onontbeerlijk?
Een contact met een ‘verwant’ collega-dichter is natuurlijk fijn en kan heel inspirerend zijn maar is niet onontbeerlijk, de meeste dichters zijn nogal individualistisch ingesteld.

Wat is er voor jou sinds dat interview in 2006 veranderd?
Niet zo veel, alleen denk en hoop ik dat ik rijper en beter ben geworden, ik voel me zekerder in mijn schrijven, ondervind minder twijfel, ik denk en hoop dat ik wat ‘métier’ heb opgedaan.

Mijns inziens ben je meer naar de media toegegroeid: aan de bundel Lust, last, liefde uit 2017 is een hele voorstelling gewijd die we op YouTube kunnen zien. Ook te zien is hoe je rode pumps in brand steekt met bladeren uit de bundel Gehakt die je met Ivo Konings en Willy Nelissen maakte, december 2017.
Kan een hedendaags dichter bestaan zonder de media?
Dit is een beetje een problematische situatie aan het worden. Een gedicht schrijven en daarna publiceren, hoe mooi het gedicht ook is, is niet meer voldoende, helaas! Er moet tegenwoordig heel veel aan promotie, marketing et cetera gedaan worden, je moet naar buiten treden en de aandacht proberen naar je toe te trekken. Dus wil een dichter tegenwoordig succesvol zijn, moet hij niet enkel mooie en goede gedichten kunnen schrijven, idealiter is hij ook een begenadigd performer, een gewiekst marketeer, een expert in het bespelen van de (sociale) media. Dit heeft soms perverse gevolgen, aan goede dichters die in alle bescheidenheid hun ambacht beoefenen gaat men voorbij, dichters met weinig talent voor het schrijven maar met uitgebreide netwerken en de kennis hoe die te bespelen komen in de aandacht.

Weerkerende thema’s: God, geweld, dood, seks en dan ‘in een dans tussen vanzelfsprekendheid en raadselachtigheid.’ (Brouwer)
Is de suggestie in je werk belangrijker dan de waarheid, bestaat er überhaupt een waarheid?
Een klare en duidelijke waarheid, ik twijfel eraan of die bestaat. Aanwijzingen van, suggesties van waarheid, dat misschien wel.

Huidig jurylid van de Guido Wulmsprijs, Lotte Dodion (1987) is een plaatsgenoot van je. Wat vind je van de nieuwe generatie dichters? In hoeverre is die generatie vernieuwend?
Er zijn heel inspirerende en vernieuwende en frisse jonge dichters, ik bewonder bijvoorbeeld Maud Vanhauwaert en vooral Charlotte Van den Broeck. Er zijn ook jonge, nieuwe dichters die mij minder aanspreken. Of je van een echt ‘nieuwe generatie’ kunt spreken, daar twijfel ik een beetje aan.

De Turing Gedichtenwedstrijd streeft na ‘poëzie een podium te geven voor een groter publiek’. Zijn daar nadelen aan verbonden? Is een wedstrijdelement niet storend?
Ik denk dat ondanks alles en enkele nadelen de Turingwedstrijd toch veel verdiensten heeft. Wanneer je kijkt naar het aantal dichters dat zich voor de wedstrijd inschrijft, is er duidelijk een vraag of noodzaak.

Is poëzie dichter bij de mensen gekomen of is het nog steeds een elitair genoegen? Andersom: zijn er niet veel te veel dichters?
Er zijn misschien te veel dichters maar er zijn vooral te weinig lezers, het aanbod ‘kunst en vrije tijd’ is tegenwoordig zo groot dat poëzie, een genre dat niet zo toegankelijk is en vaak ook energie en toewijding vraagt, een echte nichepositie bekleedt, daardoor ook marginaal of elitair wordt. En ik vrees er een beetje voor dat dit in de toekomst niet gaat beteren.

Je maakte het ‘alfabet van de vrees’ voor de hommage aan Rogi Wieg, uitgegeven door De Knipscheer, juni 2017. Je spelt daarin de woorden Bang en Angst.
Naar mijn aanvoelen was Angst de alles verterende emotie die Rogi’s leven onleefbaar maakte.

Bij het jureren van eerdergenoemde prijs, zei je dat nogal wat gedichten ‘pogingen zijn tot verwerken van persoonlijk leed’. Hoe verhoudt zich dit tot Rogi Wieg? En hebben jouw gedichten geen therapeutische waarde voor jezelf?
Ik denk dat Rogi Wieg een gelukkige uitzondering is, zijn gedichten verheffen zich boven het individuele leed en krijgen een universele waarde. Zelf geloof ik niet zozeer in ‘therapeutisch schrijven’, vaak is therapeutisch schrijven weinig interessant voor de buitenstaander; misschien, hopelijk wel voor de dichter die het gedicht pleegde.

Werk je in opdracht anders? Zoals bijvoorbeeld voor de stad Sint-Truiden?
Natuurlijk is schrijven in functie van een opdracht niet even vrij en ongebonden als wanneer je alles zelf mag bepalen: vorm, inhoud, lengte. Maar aan de andere kant is het ook, om een modewoord te gebruiken, een uitdaging om binnen de opgelegde grenzen toch iets te scheppen waarin je jezelf helemaal kunt uitdrukken, om iets te scheppen dat niet, wat zou dat een ramp zijn, als een dof compromis aanvoelt. En tot op heden heb ik van mijn opdrachtgevers steeds heel veel vrijheid en vertrouwen gekregen zodat ik iets kon maken waar ik ook nu nog helemaal achter sta en gelukkig mee ben. De opdrachtgevers ook trouwens.

In januari werd onthuld het gedicht Borgloon 1018/2018 van 657 kg cortenstaal. Je maakte eerder een bundel van twee in hout gekerfde bladzijden, een project met gedichten op aardewerk. Had je liever kunstenaar willen zijn?
Is een dichter dan geen kunstenaar? Ik vind dichter zijn helemaal o.k., maar ik vind het heel inspirerend om met kunstenaars uit andere disciplines samen te mogen werken, in het ideale geval is het geheel meer dan de som van de delen.

Waarom wilde je absoluut Nederlands studeren? Ik lees dit in de annalen van de KU Leuven
Het leek me heerlijk om me gedurende zes jaar enkel in het vak Nederlands en de Nederlandse literatuur te kunnen verdiepen en verliezen, liever dan mijn aandacht over twee of meerdere talen te moeten verdelen. Zo’n verdieping en concentratie leek en lijkt me een heerlijke luxe. Het werd me helaas niet gegund. Het werd een licentiaatsdiploma in de Germaanse Filologie, zo heette dat toen, dat behaald werd aan de KULeuven.

 

Interview Alja Spaan

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...