Volkspoëzie of kunstpoëzie?
door Joop de Vries
Inleiding
Xavier Roelens (1976) toont zich in zijn nieuwste, inmiddels 3e gedichtenbundel allereerst een intercommunicatief dichter. Hij streeft naar een interactieve samenwerking met zijn lezers. Zijn lezers zijn onbekende volwassenen, wie hij vraagt hun prilste jeugdherinneringen met hem te delen. Roelens smeedt vervolgens in zijn smidse het ruwe materiaal tot eigentijdse tekstvormen. Daarbij geeft hij zijn leveranciers de mogelijkheid tot terugkoppeling die hij dan weer verwerkt.
Roelens is ook een menselijk dichter. Hij brengt zijn medewerkers – voor de totstandkoming van zijn nieuwe bundel zijn dat er 365 – hulde: hij vermeldt hun voornaam op de titelpagina. Dit collectief is de auteur van de bundel; de dichter zelf wordt slechts onderaan op de achterkant van de bundel genoemd. Roelens noemt zijn werk dan ook open-sourceliteratuur. Niet het ego maar het collectief staat centraal; zelf ziet hij zich als een literaire gids die mensen op weg helpt naar poëzie.
Daarnaast is Roelens creatief, want hoe realiseer je een dergelijk ideaal? Het interviewen van 365 mensen kost veel tijd. En ook dichters moeten eten. Als je er dan in slaagt het Vlaams Fonds voor de Letteren te enthousiasmeren voor jouw project: de schepping van – zoals Roelens dat noemt – democratische poëzie, getuigt dat van vindingrijkheid. Als het Fonds vervolgens een werksubsidie beschikbaar stelt, ontbreekt het Roelens eveneens niet aan innemende overtuigingskracht.
De opbouw van de bundel
In de bundel staan volgens de informatie op de achterzijde 77 gedichten. Deze gedichten zijn geconstrueerd uit het materiaal dat 365 mensen door middel van interviews de dichter hebben aangereikt. Voor de gedichten is dus gemiddeld uit bijna vijf levende bronnen geput. Onvervalste groepspoëzie dus! Al bladerend en lezend blijkt echter dat de aanduiding gedichtenbundel de lading niet dekt. De bundel bestaat namelijk uit relatief weinig gedichten weergegeven in cursief of romein, uit enkele getoonzette liedjes en veel prozastukjes. Er is eerder sprake van een tekstbundel dan gedichtenbundel.
Verder valt op dat de teksten geen titel dragen. Ze hebben wel als verwijzing een jaartal of een twee- of meerjarige periode. De eerste tekst in de bundel refereert aan de tijdsspanne 2004 / 2002, dan worden enkele jaren overgeslagen en vervolgens begint de telling terug te lopen van 1999 naar 1911. Ongetwijfeld verwijzen de jaartallen naar de eerste herinneringen van Roelens’ doelgroep. Er is in ieder geval sprake van een chronologische spreiding van herinneringsmomenten uit de vorige eeuw en er zijn – gezien de opsomming van voornamen op de voor- en achterkant van de bundel – zowel mannen als vrouwen geïnterviewd. Opvallend daarbij is dat er geen islamitische namen tussen zitten, hetgeen je wel van een grensverleggende dichter als Roelens zou verwachten.
Het ontbreken van titels heeft als gevolg dat er geen inhoudsopgave in de bundel is. Het maakt het lezen er niet gemakkelijker op. Titels heten de kortste en kernachtigste aanduidingen te zijn van een tekstinhoud. Blijkbaar wil Roelens de lezer geen richting opsturen. Wat wel een welkome aanvulling op de teksten is, zijn de jaartallen die erboven staan. Zij geven een kleine eeuw geschiedenis weer van de prilste herinneringen van mensen. Interessant daarbij zijn de verwachtingen die bij de lezer worden opgeroepen. Zijn deze herinneringen universeel? Of zijn ze meer tijd- of milieugebonden? Zijn ze oppervlakkig en materieel van aard? Herkent de lezer zichzelf in de herinneringen? Kortom, het maakt hem nieuwsgierig naar de inhoud.
De vorm van de teksten als literaire expressie
De gedichten in de bundel vallen qua vormgeving in de categorie (post)modernisme. Ze zijn in hun verschijningsvorm rebellerend tegen de traditionele vormgeving. Rationele analyse alleen schiet te kort. De mens is in de visie van de modernisten namelijk meer dan louter ratio. Hij is ook irrationeel en juist daardoor ontstaat ruis in de interactie omdat deze verstoord wordt door het medium taal dat bij uitstek zijn betekenis ontleent aan redekundige synthese en zorgvuldige interpunctie. Van dergelijke leibanden zijn hedendaagse dichters avers. Een voorbeeld daarvan is te vinden op p. 47, jaartal 1974.
soundtrack bij ons
vliegen spreiden we als
zilvermeeuwen onze
ontgoochelingen uit
een tuinstoel komt op
adem bij
het raam nu jij opkijkt naar een
vensterbank vol
beukennoten paarse kanten
zakjes en iets simpels als
de zonnige groeten van je
ouders altijd maak je
plaats voor
kaarten altijd streel je
je gezwollen buik
de oudste eerste tastbaarste komt thuis en ruikt …
En zo dendert het gedicht door: een aaneenrijging van betekenisdragende substantieven en woordgroepen die uit hun herkenbare, natuurlijke context zijn gelicht en vervolgens in vervreemdende combinaties worden samengevoegd. Tel daarbij op de a-syntactische en interpunctieloze zinsbouw en we krijgen een tekst als flard van een perceptie die zelfs de metafysica dreigt te ontstijgen. Zijn er dan in Roelens’ tekstcreatie geen andere aanknopingspunten te vinden in eerdere literaire perioden of genres? Ja, die zijn er.
Middeleeuwse stijlfiguren
In middeleeuwse kunstuitingen staat het ego niet voorop. In tegendeel, veelal ontbreekt een naam; kunst is niet zelden anoniem. In middeleeuwse (volks)poëzie, parabels of fabels wordt niet alleen een appèl gedaan op logica maar ook op andere vormen van kennis zoals geloof, fantasie, visioen en zintuiglijke waarneming. Middeleeuwse zinsconstructies wijken daardoor af van die uit recentere perioden, ook al omdat veel van deze kunstuitingen bedoeld zijn om te horen en te beluisteren.
Een aantal van die zinsconstructies behoort als stijlfiguur tot de klassieke retorica. Hieronder vallen onder meer de anakoloet, een stijlfiguur die zich kenmerkt door zinnen waarin de logische samenhang ontbreekt. Bekend is eveneens de apokoinou, een stijlfiguur waarin een zinsdeel dienst doet als onderdeel van twee zinnen of zinsdelen. Ook van anaforen, stijlfiguren die zich kenmerken door herhaling van steeds dezelfde woorden of woordgroepen, is de dichter niet afkerig. In de teksten van Roelens’ bundel zijn deze middeleeuwse stijlfiguren regelmatig – waarschijnlijk onbewust – door hem opgenomen. Van genoemde stijlfiguren geven we een voorbeeld. Het cursief in de voorbeelden is van de recensent.
Anakoloet p. 21, jaartal 1987
busje steken ze in
brand vanuit je
drang te bestaan
Apokoinou, p. 19, jaartal 1987
de betogers aan als in
een film ben je
geschiedenis nog voor je schiet
Anafoor, p. 41, jaartal 1977
de schrik dat er … r.9
de schrik dat ik in … r.12
de schrik te verhuizen van een … r.14
en zo voort.
De inhoud van de bundel
De bundel is de weerslag van de vroegste herinneringen van 365 mensen. Hoewel de teksten als gevolg van Roelens’ (post)modernistische visie op literatuur meestal raadselachtig, chaotisch en niet altijd toegankelijk zijn, zal de lezer – zij het met de nodige volharding – er veel herkenbaars aantreffen. In 1986 (p. 22) doen kinderen op speelplaatsen nog volop aan zakdoekje leggen. En ook in 1984 (p. 26) hebben kinderen nachtmerries en in 1977 (p. 39) zijn er nog steeds peuters die achter de spijlen van hun ledikantje moeten huilen.
Natuurlijk zijn er in de bundel grappige herinneringen, zoals in 1977 (p. 39) waarin een herinnering teruggaat naar het moment waarop een klein kind in plaats van op een krukje op een emmer met water gaat zitten. Katholieke lezers zullen glimlachen als zij lezen hoe in 1946 (p. 92) een kind de kap van een non aftrekt. Zo wordt in terugwaartse chronologie een levendig tableau geschetst: beelden die voor de lezer vertrouwde, hekenbare, nostalgische of juist verdrongen beelden uit een ver of nabij verleden oproepen.
Wat de liedjes in de bundel betreft: dat is wel aardig maar de meeste mensen kunnen geen noten lezen, laat staan een muziekinstrument bespelen. Ze leveren geen toegevoegde waarde aan de bundel.
Resumé
Wil Roelens een groter publiek bereiken, dan zal hij moeten zorgen voor een functionele interpunctie in zijn teksten. Zal hij af moeten van die onstuimige, voor de gemiddelde lezer onnavolgbare woordenstroom, zoals het prozastukje hieronder dat terug is te vinden op p. 90 en betrekking heeft op een herinnering uit 1948.
feitelijk het eerste kindergeld begint het dus bij adhemar dus
niet met dieren eigenlijk niet met vogels die in de winter eigen-
lijk in de sneeuw dus feitelijk voeder zochten en enzovoort dat
ik zelf ook een beetje van dat voeder strooide samen met dus
adhemar eigenlijk in de bossen dus in de bossen waar we eigen-
lijk feitelijk woonden enzovoort maar niet voor adhemar pas in
het eerste leerjaar eigenlijk het begint voor adhemar niet voor
zijn communie …
Pas dan kunnen zijn literaire creaties van en voor het volk zijn. Dan ontstaat democratische poëzie of volkspoëzie, zoals Roelens die voorstaat. Soms lichten in zijn bundel dergelijke passages op. Op die momenten toont Roelens zich de dichter, wiens talenten hij in deze bundel jammer genoeg te weinig etaleert. Zie, p. 110, jaartal 1923; de cesuur // is aangebracht door de recensent.
plaatsen op wat tot voor kort
bietenvelden waren // kraakt onder
zijn klompen het stilleven van
kou …
Nu is zijn poëzie te veel kunstpoëzie: grotendeels hermetisch afgesloten teksten waarvan juist het volk verstoken blijft. En dat is nu juist wat Roelens niet propageert!
***
Xavier Roelens (1976) is een Vlaamse dichter, performer en verzorgt poëzieworkshops. In 2007 verschijnt zijn eerste bundel Er is een spookrijder gesignaleerd. Daarna volgt in 2012 zijn 2e bundel Stormen, olielekken, motetten. Daarnaast is hij actief (geweest) als redacteur in de literaire tijdschriften Kluger Hans en En er is.