Nog een schaduw te volgen
door Joop Leibbrand
Het is al laat van Kees Klok bevat 35 gedichten, niet onderverdeeld in afdelingen en chronologisch geplaatst. Ze werden voor het merendeel geschreven tussen 2004 en 2008, maar de bundel opent met vier oudere gedichten die al eerder in eigen beheer werden uitgegeven. Het eerste, ‘Americain Dreams’ werd opgenomen omdat het voor Klok een verwijzing bevat naar zijn eerste ontmoeting met de december 2007 overleden Griekse dichteres en vertaalster Stella Timonidou, zijn grote liefde, aan wie de bundel ook is opgedragen. De bundel eindigt met ‘De tuinman en de droom’, een variatie op het bekende gedicht van P.N. Van Eyck. Hier wil de ik-figuur de dood echter niet ontlopen, maar juist ‘[…] verrassen/ met een snelle wending,/ een onverwachte uithaal’, waarbij het onduidelijk is of er sprake is van uitlevering aan de dood, of van een poging diens eerdere werk ongedaan te maken. Het lukt uiteraard niet, want ‘Hij blijft de onbetrapte schaduw/ uit een droom/ waaruit ik niet kan ontwaken.’ Het is dezelfde schaduw als die hij aantrof in een van de reisgedichten uit de bundel, het in Lissabon gesitueerde titelgedicht ‘Het is al laat’. Zonder dat Klok zich ook maar iets aanmatigt (hij is het prototype van de bescheiden dichter), is er sprake van een zekere identificatie met Pessoa, ‘[…] in solide brons die veelgespleten dichter/ nu als één op zijn terras?’ De slotstrofe luidt:
Een muzikant
sjokt stilgevallen langs.
Je schraapt herinneringen bij elkaar,
vouwt heteroniemen in je reistas.
Dan ga je maar,
je hebt tenslotte
nog een schaduw te volgen
en het is al laat.
‘Wat zal zijn, wanneer het zal zijn, zal zijn wat het is’, schreef Pessoa’s heteroniem Alberto Caeiro in ‘Wanneer de lente komt’ (uit: De hoeder van kudden en andere gedichten) en Klok moet beamen dat al het andere een illusie is. Het is de grondtoon van de bundel. Dat het een geluid is dat zich niet te nadrukkelijk opdringt, is te danken aan het feit dat Klok schrijft over een veelheid van onderwerpen, waarvan zijn stad, kunstwerken, reizen, de natuur en nostalgische herinneringen de belangrijkste zijn. Doordat hij de gedichten niet thematisch heeft geordend, switcht de lezer tamelijk abrupt van het een naar het ander, maar een nadeel is dat niet. Het is alsof de bundel telkens opnieuw begint.
Klok schrijft vrije verzen in een parlando dat al snel vertrouwd is. Zijn taalgebruik is verzorgd en beheerst, er is een lichte neiging beelden net wat te compleet te maken en meer te benoemen dan op te roepen. Het zou door zijn achtergrond als leraar kunnen komen, dat hij wel eens wat te expliciet en te cerebraal is.
Een verantwoording van zijn dichterschap geeft hij in ‘Dichten’:
Dichten
Het strelen van ijdelheid,
het weren van angst,
het bezweren
van wat niet te stoppen is;
het zoeken naar rituelen
van geruststelling,
van toenadering,
maar ook het zagen van een ketting,
het bestieren van eb en vloed;
twijfelen tussen leegtes,
zonder nut of noodzaak
en daar, even maar, om glimlachen,
of niet.
Het is geen bijzonder goed gedicht, maar het is een aansprekend idee dat je in poëzie zowel het mogelijke als het onmogelijke moet zien te realiseren en dat dat tegelijk alles en niets is, even zinloos als noodzakelijk. Het typeert Klok, die zich enerzijds met grote betrokkenheid in de wereld onderdompelt, maar anderzijds vooral de waarnemer en beschouwer is, ook van het eigen leven.
Een van de beste gedichten uit deze bundel is ‘De lyra’. Het laat horen hoe Klok zijn gedichten wil laten klinken.
De lyra
Nu nog leren de lyra te bespelen,
het zomergras te kleuren,
de dagen van stormen en het beven
van de aarde te dromen desnoods.
Nu nog de echo van mijn voetstappen
herkennen in de verlaten stad
met zijn uitgesleten trappen en kaalgebrand hout
dat herinnert aan verwaarloosde vriendschappen.
Nu nog de oertaal leren
en wat het steen van de berg ons zegt,
leren luisteren ook naar de olijfbomen
met hun wanen van vrede,
hun stoere kwetsbaarheid –
luisteren naar hoe ze meetrillen met de lyra,
naar hoe het sap door de nerven
schrijnt en schuurt.
In de beste gedichten stroomt dat sap. Een aanrader, deze bundel.
****
Kees Klok (Dordrecht 1951) is dichter, prozaïst, vertaler en historicus. Publiceerde eerder de dichtbundels Aan de Merwede (Kodikas, 1999) en In dit laagland (Wagner & Van Santen, 2005).
Vertaalde poëzie van Moniza Alvi (Het land aan mijn schouder, Wagner & Van Santen, 2003) en John Burnside (Het bal in de inrichting, Wagner & Van Santen, 2008). Stelde met Stella Timonidou een bloemlezing van Cypriotische literatuur samen (Wij wonen in een taal, Kruispunt, 2004) en schreef een beknopte geschiedenis van Cyprus (Afrodite en Europa, Dioskouri, 2005).
Meer info hier en hier.