LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Vijftigers: een vriendenkring

30 jun, 2024
door Jan van der Vegt

 

 

Langzamerhand raken ze gebiografeerd, de Vijftigers. De nieuwste aanwinst in de rij van hun levensbeschrijvingen verscheen kortgeleden: De levens van Claus, een voortreffelijke biografie van Mark Schaevers. Weliswaar 975 pagina’s (nawerk met noten enzovoort inbegrepen), maar met een doorwrocht verhaal dat nergens verveelt, en de dichter, romancier, theater- en filmman, minnaar en fantast tot leven laat komen, tot en met een ontroerend einde.

En nog zijn niet alle Vijftigers met een biografie in de literatuurgeschiedenis bijgezet. Om vast te stellen wie ontbreken, is natuurlijk een namenlijst nodig. Wie zijn nu eigenlijk die Vijftigers? In 1965 publiceerde het Letterkundig Museum (thans Literatuurmuseum) het schrijversprentenboek De beweging van vijftig. Voorin waren de dertien dichters over wie het zou gaan in alfabetische volgorde met geboortejaar geportretteerd: Hans Andreus (1926), Remco Campert (1929), Hugo Claus (1929), Jan G. Elburg (1919), Jan Hanlo (1912), Rudy Kousbroek (1929), Hans Lodeizen (1924), Gerrit Kouwenaar (1923), Lucebert (1924), Sybren Polet (1924), Paul Rodenko (1920), Bert Schierbeek (1918) en Simon Vinkenoog (1928). Zij vormden, leek de boodschap, die beweging van Vijftig.

Die boodschap was dubieus. ‘Beweging’ suggereert een programma, iets strijdbaars. Hadden ze echt alle dertien de pennen bij elkaar gestoken om de letteren te moderniseren? Welnee. Maar het was wel zo begonnen, met een viertal dichters (Elburg, Kouwenaar, Lucebert en Schierbeek) die zich hadden aangesloten bij schilders als Appel, Constant en Corneille. Gezamenlijk omarmden zij het modernisme dat veertig jaar eerder ondanks De Stijl (Mondriaan, Doesburg) geen vaste voet in Hollandse bodem had gekregen. Het kreeg die na 1945 wel in een schilderkunst die zich experimenteel noemde. Uit internationale contacten ontstond de Cobra-groep, die in november 1949 (binnenkort 75 jaar geleden) een grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam hield.

Op die tentoonstelling was voor de vier ‘experimentele’ dichters een dichterskooi ingericht. Ze etaleerden daarin eigen werk en nagelden traditionele bundeltjes aan het schandhout onder de leus: ‘er is een lyriek die wij afschaffen’. Ze lieten zich fotograferen, strijdvaardig wijzend naar die leus. En in het blad Cobra publiceerde Lucebert het gedicht ‘Verdediging van de 50-ers’. Met die titel gaf hij ‘ik en mijn kameraden’ een naam die aan de roemruchte Tachtigers van zeventig jaar eerder herinnerde, die in eenzelfde geest strijdbaar waren tegen wie hij nu spottend ‘letterdames’ en ‘letterheren’ noemde.



Er kwamen al gauw Vijftigers bij. Toen het viertal van de dichterskooi, versterkt met Remco Campert, in de vroege jaren vijftig een voordrachtstournee maakte, werd daar in 1955 een boekje van gemaakt onder de titel Vijf 5tigers. Geschminkt als tijgers stonden ze afgebeeld op het omslag en velen denken dat die vijf daarom de echte Vijftigers zijn. Maar waarom dan niet de drie expats in Parijs c.q. Rome (Andreus, Claus en Vinkenoog) die door allerlei vriendschapsbanden met de Amsterdammers verbonden waren? Vriendschappen hebben door de literatuurgeschiedenis heen een rol gespeeld en bij de Vijftigers was dat niet minder het geval. Het was misschien eerder een vriendenkring – niet zonder conflicten – dan een beweging.

Vooropgesteld: Vijftig is een groepering van dichters. Lodeizen was hun vroeggestorven (1950) voorloper. Campert en Claus werden ook veelgelezen prozaschrijvers, Kousbroek evolueerde na een enkele dichtbundel tot een geducht polemist, Polet schreef romans in modernistische geest, maar Vijftigers zijn ze om hun poëzie. Schierbeek droeg  aan Vijftig Het boek Ik bij, wat eerder een groot prozagedicht is dan een experimentele roman. En Rodenko was ook wel dichter, maar hij was vooral hun profeet, die onvermoeibaar in zijn essays en bloemlezingen hun plaats in de literatuurgeschiedenis opeiste.

Bloemlezers en woordvoerders deelden het etiket ‘Vijftiger’ als certificaat van echtheid uit, en zo kon in 1965 dat dertiental portretten de ‘beweging van vijftig’ haar gezicht geven. In dat schrijversprentenboek nadrukkelijk zonder hoofdletters gespeld; voorzichtigheidshalve? Ach, what’s in a name?

Geen van de dertien leeft nog. Campert had bij zijn dood in 2022 alle anderen overleefd. Behalve (tot nu toe) Kousbroek, Polet en Vinkenoog kregen ze allemaal hun biografie. Campert zelfs bij leven (een assisted autobiography?). Het biografische beeld vertoont een grote verscheidenheid in leeftijden: Hanlo de alleroudste, Elburg, Rodenko en Schierbeek omstreeks 1950 dertigers, de anderen van een jongere generatie. Ze hebben zeer verschillende literaire achtergronden, maar ze schreven allen poëzie die de trekken van het modernisme in allerlei variaties vertoont. En ze hebben ook iets anders gemeen: ze zijn een literaire groepering waar de oorlog van 1940-1945 overheen is gegaan.

Die oorlog heeft het leven – en dus het werk – van alle Vijftigers wel op een of andere wijze beïnvloed, al waren enkelen nog heel jong toen hij losbarstte. Elburg vocht op 10 mei 1940 als dienstplichtige bij Zutphen tegen SS-troepen en hij zat evenals Schierbeek later in het gewapend verzet. Maar er is ook de andere kant. Andreus werd als zeventienjarige min of meer geprest zich voor het oostfront te melden, waar hij tijdig en vrijwel heelhuids uit is teruggehaald. Lucebert was als onvolwassen achttienjarige zo dwaas zich korte tijd door nationaalsocialistische leuzen te laten bekoren en daarover brieven te schrijven aan een gelijkgezinde vriendin. Claus groeide op in een Duitsgezind Vlaams milieu.

Ik mocht als biograaf van Vijftigers met Andreus het spits afbijten. Toen ik omstreeks 1980 ging werken aan het boek dat in 1995 zou verschijnen, wist ik nog niets compromitterends, maar toen de feiten doordrongen, besefte ik hoe zijn leven en werk erdoor getekend waren. Zijn vrienden wisten het maar zwegen erover, uit een mengeling van vriendschap en eigenbelang. Waarom Lucebert zweeg of loog, begreep ik pas goed toen in 2017 die rampzalige brieven Luceberts biograaf Hazeu in handen vielen. Dat nieuws overviel zelfs zijn dichtervrienden. Over de wraakzuchtige woede die prijzen wil intrekken en vernoemingen ongedaan maken, over de wellust van de veroordelingen die Andreus en Lucebert een leven lang terecht gevreesd hadden, schreef ik al eens (Meander-column van 30 oktober 2022). Luceberts naam wordt er nog steeds om beklad. Claus mag van geluk spreken dat hij geen Nederlander was en de wraakzucht hem bespaard bleef. Hij heeft de woede misschien geneutraliseerd met zijn autobiografische roman Het verdriet van België. Biograaf Schaevers preciseerde het beeld.

Claus was net als Lucebert een vriend van Andreus. Ik sprak hem tweemaal in Gent over zijn herinneringen. Plezierige gesprekken met een beminnelijk maar weinig mededeelzaam man. Dat hij in 1984 ‘nergens van wist’, was niet om Hans te beschermen, maar omdat hij er zelf over wilde schrijven in zijn sleutelroman Een zachte vernieling (1988). Daarom probeerde hij me ook bij Andreus’ geliefde Odile Liénard weg te houden. Als je onwaarheden niet meteen met feiten kunt weerleggen, moet je als biograaf geduldig wachten tot ze zichzelf opblazen. Dat is een nadeel van het spits afbijten.

 

afbeelding omslag Vijf 5tigers (De Bezige Bij, 1955), De Slegte
foto op omslag © Paul Huf

 

 

 

     Andere berichten

Het jammerhout van de dichters

door Hans Franse     Onlangs vertelde Yvonne Keuls (wat een vitaliteit en geheugen op haar 92ste jaar) op een typisch Haags...