door Pim Heuvel
Meander Klassieker 11
‘De nachtegalen’ van J.C. Bloem behoort met vier regels tot zijn kortste gedichten. Pim Heuvel laat zien, dat het zeker geen niemendalletje is. ‘De nachtegalen’ is een gedicht dat verhaalt van verlangen – misschien wel de centrale thematiek in Bloems werk.
–
Ik heb van ‘t leven vrijwel niets verwacht,
‘t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.
Wat geeft het? – In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.
–
–
J.C. Bloem (1887-1966)
–
Uit: Avond (1950), opgenomen in Verzamelde Gedichten (1965)
Uitgever: Polak & Van Gennep
Bloem is de dichter van het verlangen. Het verlangen cultiveren in het leven heeft bij hem prioriteit boven het streven naar een doel, bijvoorbeeld het najagen van geluk. Alleen het verlangen geeft ons de kracht de last van het leven te dragen. Het besef van de onvervulbaarheid van het verlangen leidt bij Bloem tot berusting en aanvaarding, niet tot een laf berusten en een vermoeid aanvaarden. Beide eigenschappen worden als positief ervaren.
In het kwatrijn ‘De nachtegalen’ worden deze gedachten subliem verwoord. De restrictie in regel 1 draagt het hele gedicht. De dichter zegt dat hij vrijwel niets verwacht van het leven. Twee zware klemtonen vallen op de lettergrepen vrij- en niets. De dichter vraagt daarmee nadrukkelijk aandacht voor dat vrijwel niets. Vrijwel niets is bijna niets. De lezer wordt dan nieuwsgierig naar wat het leven wel te bieden heeft. Veel kan het niet zijn en daar waarschuwt de dichter voor in regel 2. Streven naar geluk is volgens hem te veel. Meer dan verlangen naar het geluk is de mens niet gegund. Dan blijft aanvaarding over. Het ‘nu eenmaal’ in r. 2 is dan ook te beschouwen als een bevestiging van wat in r.1 gesteld is. Die twee eerste regels worden verbonden door een komma, waarmee Bloem de hechte samenhang aangeeft tussen beide gedachten. Het woord achterhalen gebruikt hij in de betekenis van verkrijgen, maar er zit ook een notie in van terugvinden. Hoe we ook zoeken en streven naar de vervulling van het geluk, we zullen het nooit terugvinden, het is onachterhaalbaar…
Regel 3 begint ogenschijnlijk met een retorische vraag. Toch staat er een vraagteken achter. En het gedachtestreepje erachter eist een iets langere pauze en extra aandacht. De dichter wil een antwoord. Dan kan de vraag gelezen worden in de geest van: Wat levert het op? Het antwoord lijkt teleurstellend: het zingen van de nachtegalen. Als dat alles is, stemt dat overeen met de stelling in regel 1. Het zingen van de nachtegalen is immers vrijwel niets.
Maar in de toevoeging ‘In de koude voorjaarsnacht’ zit een nuancering. Het woord ‘voorjaarsnacht’ geeft bij uitstek de periode van het verlangen weer en koude suggereert dat de kou het verlangen tempert. Nee, veel is het niet dat zingen van de nachtegalen in de koude voorjaarsnacht, het is vrijwel niets.
Waarom schrijft de dichter dan dit gedicht? Hij kan ook doelen op het schrijven van gedichten. Als het gevoel koud is, komt de inspiratie. Niet als de dichter het wil. Het ‘zingen’ slaat dan op het schrijven van gedichten, het onsterfelijke op de poëzie die onsterfelijk is. Dat sluit aan bij een eeuwenoud symbool. De nachtegaal staat voor het door de mensen nagestreefde vermogen welluidende taal voort te brengen, de naam van de nachtegaal wordt gebruikt als synoniem voor lied en poëzie.
Voor de dichter die in een ‘koude’ periode plotseling geïnspireerd wordt, is de troost groot en dat geeft het vrijwel niets een relativerende lading. Zoals het zingen van de nachtegalen troost biedt aan sommige mensen, zo geeft het schrijven van geslaagde (onsterfelijke) gedichten troost aan de dichter. Dat is een paradox, want die troost is een vorm van geluk. Uit het antwoord op ‘Wat geeft het?’ is dus op te maken, dat de koude voorjaarsnacht veel oplevert. De vraag tovert bijna een glimlach op het gelaat van de dichter. Schuilt daar misschien bij Bloem het begin van een zeker gevoel voor humor in?