door Pim Heuvel
Meander Klassieker 31
Het gedicht ‘Grijsaard’ van Jacques Hamelink is een nietsontziend portret van een oude man. ‘In het hele oeuvre van Hamelink wreekt de natuur zich op de mens die ontaard is.’ Twintig jaar later nam Hamelink een sterk gewijzigde versie op in de verzamelbundel ‘Eerste gedichten’. Volgens Pim Heuvel geen verbetering, de gruwelijke kracht van het gedicht wordt afgezwakt.
–
Een koel masker van water
heeft hij opgezet en hij schaterlacht als dorre blaren
in november
–
heuvels zijn heksachtige schaduw
legenden zijn meest barse reservebronnen
–
zijn onontgonnen
gevoelens doen hem huiveren
–
zelfs als hij zich voor zijn kinderen vermomt
hoort hij hun beenetende bekken
het vlees wegrukken dat rest van zijn lachwekkende valleien
–
alleen als beneveling opkomt uit de diepte des avonds
en zijn struisvogelzonen weeklagend hun kop in het zand verstoppen
trekt hij oudere registers open
–
bast hij boosaardig en slapeloos
van gedwongen onthouding
naar de blote kikvorskwakende maan
–
die hem onder reusachtig gegrinnik van aardgeesten en eliksers
tenslotte haar aars toedraait waarop hij als de bliksem
zijn dorre winderig geworden voetstappen in de struiken wegbergt.
–
–
Jacques Hamelink (geb. 1939)
–
Uit: Oudere gronden (1969)
Uitgever: Polak & Van Gennep
Het gedicht gaat over een grijsaard, dat is wel duidelijk. Hij laat volgens r. 1/2 niet zijn ware aard zien, maar heeft een koel masker op. Hij verbergt dus de ware aard van zijn gevoelens. De toevoeging van water versterkt het element koel. Water is kleur- en reukloos, zo weinig geeft zijn gezicht uitdrukking aan zijn gevoelens. Het woord ‘water’ op het einde van de versregel, geeft meer nadruk aan dat woord. Op het waterige van de gevoelens wordt met nadruk gewezen. Dat schaterlachen als dorre blaren in november duidt op het onvermogen van de oude man om met zichzelf te spotten. Zoals het masker van water is, zo is zijn spottende lach als novemberblaren.
De beeldspraak in de tweede strofe is net als in de eerste strofe aan de natuur ontleend. Heuvels zijn mooi in een natuurlijke omgeving. De uiterlijke verschijning van de oude man geeft de schoonheid geen kans. Heuvels zijn verworden tot gedrochten, doen aan heksen denken en werpen een akelige schaduw op de grond. Het landschap van de mens is niet lieflijk, maar afstotend lelijk, als zijn gevoelens niet tot ontwikkeling zijn gekomen. De beeldspraak met legenden past in dit raam. In plaats dat legenden het verleden glans verlenen, zijn het hier meest barse reservebronnen.
R. 6 heeft grammaticaal dezelfde bouw als r. 5, en weer worden eigenschappen omgekeerd.
De derde strofe geeft de oorzaak van of onthult de beeldspraak in het gedicht. Nu blijkt bovendien dat de man weet hoe slecht hij eraan toe is. Hij huivert als hij beseft dat zijn gevoelsleven onontgonnen is. De beeldspraak in het gedicht doet denken aan een landschap dat niet af is, dat niet mooi is kunnen worden. Let op de woorden als: water, dorre blaren, heuvels, heksachtige, schaduw, reservebronnen, onontgonnen, valleien, aardgeesten, struiken. De lezer krijgt een gruwelijk beeld van een oude man, die verdort op zijn oude dag, die als een soort spook zijn omgeving afschrikt en door zijn (klein)kinderen belachelijk wordt gemaakt. Dat uitlachen komt voort uit de machteloosheid van de kinderen, die weeklagend hun kop in het zand verstoppen.
Uit de vierde strofe blijkt dat hij zelfs tegenover zijn kinderen zichzelf niet kan zijn. Hij vermomt zich (masker) als gastvrije familievader en als zijn kinderen zich ten koste van hem ongans eten en drinken (r. 10, 11), raken hij en de gasten dronken, beneveld. De kinderen willen (kunnen) de werkelijkheid niet onderkennen (r.13). Als hij over vroeger begint, trekt hij oudere registers open. Maar dat doet hij mopperend, hij bast boosaardig. Weer dat landschapsbeeld, een hond die ‘s nachts tegen de volle (blote) maan blaft (r. 15). Die volle maan in het bos is bij uitstek het beeld van de mens die zijn verloren of nog erger zijn nooit ontgonnen hartstocht beklaagt. Dat ontneemt de grijsaard zijn slaap. (r. 15). Het spookachtig landschap duikt weer op. Zijn kinderen, zijn aardgeesten, lachen hem uit onder invloed van drank, elixer is een toverdrank uit de legendewereld, en in de laatste strofe als de maan hem afwijst, keert de oude man snel terug naar zijn maskerhouding.
Is in dit gedicht een afwijzen te zien van de houding tegenover de natuurlijkheid door een onmenselijk strenge moraal van bepaald godsdiensten, die de bovennatuur niet in harmonie kunnen brengen met de natuur? Naar die mensen verwijzen reeds de woorden onontgonnen gevoelens in r. 7/8.
In de gedichten en de verhalen van Hamelink is de mens in de ban van natuurkrachten. Alleen de mens die in harmonie leeft met de natuurkrachten is gelukkig Het natuurbeeld is door de mens beschadigd en dat werkt als een ramp. In het hele oeuvre van Hamelink wreekt de natuur zich op de mens die ontaard is. De natuur is de corrigerende factor van de verdwaalde mens, die zijn oorspronkelijke bestemming niet meer kent. Legenden, de verhalen van oorsprong, zijn meer waar en meer waard dan de officiële geschiedschrijving.
In deze eerste verkenning van dit gedicht komt te weinig naar voren welke poëtische middelen de dichter gebruikt. Er is geen overheersend metrum, geen vaste regellengte, en geen eindrijm. Wel is er een staccatoritme dat de orakeltaal kracht geeft. Er zijn assonanties en acconsonanties, waaronder veel alliteraties en functionele enjambementen. De woordenrijkdom is opvallend. De indeling in strofen is gebaseerd op de zinsbouw. Elke strofe is daardoor een spreekeenheid, ook de drie laatste strofen die samen een samengestelde zin vormen, maar waarvan elke strofe op zich bestaat uit een hoofdzin of een bijzin, die elk weer een spreekeenheid vormt.
In 1986 heeft Hamelink een verzamelbundel uitgegeven, getiteld Eerste gedichten. Daarin komt een herziene versie voor van ‘Grijsaard’ die me minder sterk lijkt. De dichter komt de lezer tegemoet met eenvoudiger omschrijvingen, die de gruwelijke kracht van het gedicht aantasten. De oude man is nu weduwnaar, iets wat niet vermeld had hoeven te worden. Zijn onontgonnen/ gevoelens zitten dieper voor mijn gevoel. De gedwongen onthouding wordt duidelijk, maar nu raakt de lezer pas echt in verwarring, want hij gelooft niet dat de man in zijn huwelijk zijn gevoelens wel had kunnen ontginnen. Want zo gauw hij oudere registers opentrekt, begint hij boosaardig te blaffen. Het hele gedicht is een protest tegen de mens die zijn natuurlijke aandriften niet aankan.
–
Een koel masker
van water heeft hij opgezet
en hij schaterlacht
als dorre blaren in november.
Zijn onontgonnen gevoelens
doen hem, weduwnaar,
nog altijd huiverig worden.
–
Zelfs als hij zich voor zijn papkinderen
tot spook vermomt
hoort hij hun beenetende lippen
het vlees wegscheuren dat rest
van zijn ridicule valleien, o leverpasteien,
weeldemaaltijden.
–
Alleen als beneveldheid opkomt uit de afgrond
bij valavond en zijn struisvogeltelgen beschaamd
weeklagend hun kop in het zand verstoppen,
trekt hij oudere registers open,
bast hij galaardig en haveloos
van gedwongen onthouding
naar de blote jongedamesborstachtige maan
–
die hem helaas onder satanse grinnik van aardgeesten
en koffiedikkijkers haar aars toedraait.
Waarop hij als de bliksem zijn dorre
winddampig geworden voetstappen,
bloeddriften die nooit bestaan
hebben, in de struiken wegsteekt.