door Pim Heuvel
Meander Klassieker 33
Het titelloze gedicht ‘Te Middelharnis is een kind verdronken’ begint als een ready-made. Ed. Hoornik brengt onder woorden wat een kort berichtje in de krant oproept, en hoe dit door blijft werken. Pim Heuvel laat zien, hoe het accent op zo’n ‘kleine gebeurtenis’ volledig in de geest van het eind jaren dertig opgerichte tijdschrift Criterium past.
–
Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad:
‘t stond bij een hooiberg die had vlam gevat
en bij een zolderschuit, die was gezonken.
–
Zes dagen heeft het in mij nageklonken.
Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat?
Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat:
te Middelharnis is een kind verdronken.
–
En kranten waaien weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over ‘t water komt zijn kleine stem.
–
– Te Middelharnis, denk ik, ‘k denk aan hem
en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder,
en zing voor hem dit lichte requiem.
–
–
Ed. Hoornik (1910 – 1970)
–
Uit: Verzamelde Gedichten (1966), uitgever: J.M. Meulenhoff
Oorspronkelijk in ‘Requiem’, opgenomen in Steenen (1939), uitgever: A.A.M. Stols,
Ed. Hoornik, Cola Debrot en Han Hoekstra hebben vlak vóór de Tweede Wereldoorlog het tijdschrift Criterium opgericht. Het moest een open tijdschrift zijn, toegankelijk voor schrijvers van diverse pluimage. Debrot introduceerde de paradoxale term ‘romantisch rationalisme’, waar uit bleek dat het tijdschrift zich kantte tegen het te sterke rationalisme van Forum en zich tegelijk niet wilde verliezen in de te gevoelige romantiek, die in de twintiger jaren onder allerlei vormen de kop opstak. Het accepteren van ‘klein geluk’, dat zich uitte in het ondergaan van een sterke ontroering was de vervanger van de ‘romantische droom’. De ronkende stijl van de romantiek was voorgoed verdwenen en maakte plaats voor een eenvoudiger woordkeus.
Dit gedicht van Ed. Hoornik kan gezien worden als een voorbeeld van de Criteriumopvattingen. Het is het eerste gedicht van een cyclus, die samen als titel hebben Requiem. Alle zestien gedichten hebben het zelfde onderwerp: de verdrinkingsdood van een kind.
De openingszin lijkt een gewone zin uit een krant. Het metrum van de vijfvoetige jambe doet niet gekunsteld aan en hindert de ‘krantenstijl’ in het geheel niet. Toch wordt de tragiek van het bericht er niet minder om, al zegt de dichter in de tweede regel, dat het slechts gaat om een sober berichtje in het avondblad. Een voorbeeld van Criteriumpoëzie, want hier wordt een tegenstelling gecreëerd, waarin het tragische en het dagelijkse hand in hand lijken te gaan; de dichter heeft geen romantisch gezucht en geween nodig om een droevig bericht tot zijn recht te laten komen.
Het wordt ineens duidelijk, dat de dichter niet het lijkje beschrijft, maar alleen het berichtje uit de krant weergeeft.
De lezer die denkt dat met ‘t , het eerste woord van de derde regel, het kind bedoeld wordt, wordt door de dubbele punt aan het eind van r. 2 op zijn vergissing gewezen. Het sobere berichtje stond bij andere ‘gemengde berichten’, die handelden over een hooiberg die had vlam gevat en over een gezonken zolderschuit. Weer dat pijnlijke contrast. Alsof de dood van een kind, het zinken van een schuit en het vlam vatten van een hooiberg berichten zijn van een zelfde categorie. Het feit dat de dichter het verkleinwoord berichtje gebruikt versterkt de ontsteltenis van de dichter.
In de eerdere versies van dit gedicht – nog tot ‘Vijf Gedichten’ uit 1966 – luidt de eerste strofe net iets anders. De mogelijke verwarring bij r. 3 en 4 blijft hier geheel uit:
Sober berichtje in het avondblad:
onder een hooiberg die had vlam gevat
en naast een zolderschuit, die was gezonken.
In de tweede strofe blijft het berichtje in de oren van de dichter doorklinken, zes dagen lang. Het werk op kantoor eist echter dat de dichter gewoon doet, er is geen tijd voor geweeklaag. Dat neemt niet weg dat die ene regel in zijn hoofd blijft zitten, wat nog eens benadrukt wordt door het versterkende woordje dat aan het einde van r. 7.
In het sextet wordt het berichtje vervangen door zijn kleine stem.Het krantenberichtje – nieuws van één dag – is allang uit beeld, want oude kranten raken weg, waaien weg zegt de dichter. De chute ligt dan ook tussen r. 8 en r. 9, waar het onpersoonlijke, inmiddels verdwenen bericht overgaat in de stem van het kind die niet verwaait. Er zijn volgens r. 10 intussen maanden verstreken. De intensiteit van het bericht is alleen maar sterker geworden. Als een hallucinatie blijft de stem de dichter achtervolgen. Mooi dat die stem over ’t water komt.
In het tweede terzet is het bericht teruggebracht tot het eerste gedeelte van het bericht. Daarachter staat een grammaticale omkering, denk ik, ’k denk die het voortdurend denken onderstreept, het denken is iets blijvends. In r. 13 wordt bijna romantisch het lijfelijke verdriet weergegeven. De kinderstem wordt nu overgenomen door de zingende stem van de dichter die het kind dit sonnet aanbiedt als een requiem (r. 14). Alleen op die manier kan de dichter zich verzoenen met het feit dat een kind gestorven is en dat dit zo klein en onopvallend in het avondblad vermeld werd. Alsof het gedicht, met de aandacht die het er wél aan schenkt, een genoegdoening is.
Duidelijk is hoe in dit gedicht, zoals Criterium het voorstond, het gevoel wordt beheerst, door de rede wordt beheerd.
Een zekere Johan Everaers is op zoek gegaan naar punten van aansluiting met werkelijke krantenberichten. Die zijn niet nodig om het gedicht te begrijpen, maar interessant is zijn vondst dat in een krant uit 1938 wordt vermeld dat op 18 juli te Middelharnis een vijfjarig kind wordt vermist, waarvan later blijkt dat het verdronken is. Verder speurwerk leverde hem op dat het gedicht niet helemaal in overeenstemming is met het krantenbericht, maar dat er zoveel punten van overeenstemming zijn, dat hij durft te beweren dat het sonnet over dit geval gaat. Hij heeft zelfs de naam en een foto van het verdronken kind gevonden. Wie wil kan daar in het archief van het Letterkundig Museum meer over vinden.