LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 96: Marc Tritsmans – Vermeer

11 jul, 2007
door Inge Boulonois

Meander Klassieker 96

Inge Boulonois raakte gecharmeerd door het gedicht ‘Vermeer’ van de Vlaamse dichter Marc Tritsmans. Zij schreef er een boeiende bespreking over die ons op een andere manier doet kijken naar dit gedicht én de schilderijen van de Nederlandse schilder van Het melkmeisje en Meisje met de parel.

Vermeer

Zoals dode fazanten en patrijzen
precies hun plaats kennen op een
glanzende schaal, versierd met
een handvol bedauwde druiven, zo
vanzelfsprekend mooi in kamers
met een raam op het noorden, in
ingehouden licht, als vogels in een
kooi met het deurtje open, niet bij
machte om te vluchten, wachtend
op iets dat vanuit dat raam misschien
ooit: deze vrouwen vaak het hoofd
gebogen, bezig met wat nauwelijks
bewegen nodig maakt. Een brief
die wordt gelezen, melk gegoten,
een parel gewogen, een leven geleefd.

Marc Tritsmans (1959)

Uit: Van aarde, Lannoo, Tielt 1999

De titel van dit gedicht slaat natuurlijk op de beroemde Delftse schilder van interieurstukken uit de Gouden Eeuw – en niet op de minder bekende Haarlemse schilder met exact dezelfde naam die in dezelfde tijd landschappen maakte. Bij de lectuur komen meesterwerken boven als Het melkmeisje, Lezend meisje bij het venster, Lezende vrouw in het blauw, De liefdesbrief, Vrouw en dienstbode met brief en Vrouw met weegschaal.

Deze Hollandse meester penseelde meestal intieme en ‘burgerlijke’ interieurstukken die hij uiterst zorgvuldig en tot in de kleinste details componeerde. Hooguit enkele personen, gewoonlijk vrouwen, werden door hem ‘betrapt’ bij hun dagelijkse bezigheden. Koel maar helder licht valt opvallend vaak via een links afgebeeld venster naar binnen en voorziet de alledaagse omgeving van een verstilde, serene haast metafysische glans. De kundigheid van de ‘sfinx van Delft’, zoals Vermeer door latere kunstkenners wel is genoemd, deed Marcel Proust een van zijn personen kijkend naar Vermeers in À la recherche du temps perdu (deel 5, 1923) zeggen: ‘Zo had ik moeten schrijven’, […] ‘Mijn laatste boeken zijn te droog, er hadden meer laagjes kleur over elkaar moeten komen zodat het ritme van mijn zinnen op zichzelf kostbaar wordt…’

‘Vermeer’ plukte ik uit de vierde bundel van Marc Tritsmans (Antwerpen, 1959), Vlaams dichter die als milieu- en duurzaamheidsambtenaar werkt bij de gemeente Borsbeek. Hij woont in Boechout en gaf een aantal jaren poëzielessen aan de Antwerpse Schrijversacademie. Hij staat nog niet op de lijst van bekende Boechoutenaren van Wikipedia maar hoort daar zeker bij. Zeven gedichten van hem prijken in Komrij’s tweedelige anthologie. De bibliografie van Tritsmans vindt u bij de dbnl.

Het gedicht heeft de vorm van een homerische vergelijking. Homerus gebruikte deze stijlfiguur voor het eerst vaak in zijn Odyssee en Ilias, vandaar de vernoeming. Zo’n metafoor volgt gewoonlijk dit schema: ‘zoals bijzin over datgene waarmee vergeleken wordt, zo hoofdzin over dat wat vergeleken wordt’. Zoals en zo zijn de scharnierwoorden van de dubbelzin, zodat ook wel gesproken wordt van een ‘zoals-gedicht’. Zo’n homerische vergelijking wijst overeenkomsten en verschillen aan, wat voor dichters een zeer geëigend middel is om te kunnen spreken over de werkelijkheid, die nooit precies te beschrijven is.

De bijzin is hier relatief kort en evoceert een ietwat pronkerig jachtstilleven zoals in de zeventiende eeuw populair was. (Vermeer heeft zich waarschijnlijk nooit aan dergelijke populistische stillevens ‘bezondigd’.) Tritsmans vergelijkt daar het werk van deze fijnschilder mee. De hoofdzin begint aan het eind van regel 4, is lang en syntactisch complex en geeft een zeer treffende schets van Vermeers oeuvre. Yvan de Maesschalck en Herman Hendrickx spreken in hun thematische verkenning van de Nederlandse poëzie Naakt en wit, een ademende steen (Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2003) mooi van een galerij-effect: ‘wie langs de hier uitgestalde regels wandelt, wordt een panoramische blik geboden op Vermeers vermaardste konterfeitsels’. Ingenieus is dat in de hoofdzin een tweede zoals-vergelijking huist, beginnend bij ‘als vogels’ en eindigend met het scharnierwoord ‘ooit’.

Vrouwen bevinden zich in de kamer als versierde dode vogels op een schaal. Met andere woorden: mooi getooide levenloze wezens zijn het die hun ‘plaats’ – verwijzend naar zowel de ingenomen fysieke ruimte als de maatschappelijke status – net zo goed ‘kennen’ (een personificatie) als de geschilderde fazanten en patrijzen op een schaal. De vrouwen zijn als vogels gevangen in de kooi van het tableau, door het spieraam ingekaderd en met gebogen hoofd geconcentreerd bezig met een taak die ‘nauwelijks bewegen nodig maakt’. Gekooid in het huiselijk leven, zo de contemporaine lezer wil in de obligate stereotype en onderdanige vrouwenrol, niet in staat om te vluchten, onverstoorbaar ‘wachtend op iets dat vanuit dat raam misschien ooit’, met een toepasselijke ellips. ‘Met het raam op het noorden’, dicht Tritsmans want het ideale atelier heeft een raam op het noorden waardoorheen het meest constante licht valt. ‘Een parel gewogen’ verwijst naar Vermeers paneel Vrouw met weegschaal dat voorheen De paarlenweegster heette, tot een kunsthistoricus met de loep ontdekte dat er geen parel op de weegschaal te vinden is.

Het vers heeft geen vast metrum. Hier en daar strooide Tritsmans met binnenrijm. Formeel vallen de bondige zinsbouw en de willekeurige enjambementen op. Vooral in de hoofdzin van de vergelijking ontbreken persoonsvormen waardoor afstand wordt geschapen. Ook het passieve werkwoord ‘worden’ op het eind geeft een afstandelijk effect. De irrelevante enjambementen ‘bespannen’ de regels haast als de draden van het schilderslinnen het spieraam. Het gedicht laat, evenals het tableau, zowel de vergankelijkheid van het leven als de eeuwigheid van een ogenblik zien.

Bij Lannoo verscheen in 2005 van Tritsmans From now on, een prachtige bibliofiele bundel met door James Brockway in het Engels vertaalde gedichten. Op p. 46 staat Brockways intrigerende vertaling.

Vermeer

As dead pheasants and partridges know
their exact place on a gleaming dish,
decorated with a handful of dewy grapes, so
naturally beautiful, in rooms with a window
looking on the North, in tempered light,
like birds in a cage with its door open,
yet unable to fly away, waiting for something
from that window, something that one day might…
are these women, often with head inclined,
busy with what hardly calls for movement:
a letter being perused, milk poured,
a pearl weighed. A life lived.

Frappant is dat de vertaler de vijftien regels in een dozijn heeft geprest. Van willekeurige maar spanning genererende enjambementen zijn meer afgeronde zinnen gemaakt. Bovendien staat ‘A life lived’ als zin apart waardoor het nadrukkelijker terugwijst naar de dode vogels in de eerste regel. Zo is het gedicht ronder en stiller maar dit gaat ten koste van de spanning in de regels.

Onder de circa 35 overgeleverde Vermeers bevinden zich slechts twee stadsgezichten, beide rond 1660 gemaakt van de plaats waar hij geboren werd, leefde en stierf: ‘Het straatje’ en ‘Gezicht op Delft’. Geïnspireerd door deze beide panelen schreef Tritsmans een fraai gedicht dat ik u ook niet wil onthouden. Het stond vorig jaar in de Poëziekrant, nr. 4, augustus-september 2006.

Vermeer / Delft (1660)

Het was zijn grot, zijn hol, zijn burcht, zijn
wereld: deze ene kamer met daarin een vrouw
en dan een andere en nog één en allemaal
gevangen in het web van een spin in dit stilste

binnen dat geen buiten nodig heeft terwijl ze
lezen, wegen, drinken, zitten, schenken. Toch
wenkt er ijlte aan muren en op tafels: in landkaart
en wereldbol roepen de verten en overvalt hem

de drang om zijn plaats op aarde toch één maal
van op afstand gade te slaan. In een voor hem
roekeloze opwelling verlaat hij zijn huis en schildert
de stad waar hij geboren werd, leeft en zal sterven.

 

Op deze bespreking door Inge Boulonois kwam nog een even vriendelijke als verhelderende reactie van dichter Marc Tritsmans zelf:

De opmerking over de vorm van het oorspronkelijke gedicht vind ik bijzonder raak. Ik wilde inderdaad een gedicht schrijven dat de vorm zou hebben van een rechthoekig schilderij, waarbij er tegelijkertijd ook een associatie kon worden vermoed met het raam dat in het gedicht voorkomt (op iets dat vanuit dit raam misschien ooit). En al schrijvende vond ik dan maar dat de regels zich binnen dat ‘raam’ moesten houden (waarvoor inderdaad irrelevante enjambementen moesten worden ingevoerd). Nog daarbovenop vond ik dit ook een beetje het beeld weergeven van die vrouwen die in altijd dezelfde kamers ‘opgesloten’ leken (als vogels in een kooi met het deurtje open). Even goed lijken de woorden hier wel opgesloten in een kooi.

 

     Andere berichten