LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

'Plezier in het taalspel is het belangrijkste'

26 jan, 2008

Taal loopt als een rode draad door het leven van dichteres Maren Mostert (Amsterdam, 1965). Ze studeerde Nederlands en Algemene Taalwetenschappen, is momenteel werkzaam in het onderwijs en vertaalt onder andere fantasyromans van Mel Odom. Ze publiceerde op Schrijfnet.nl en Volkskrantblog. In 2006 was ze een van de genomineerden voor de HC-trofee van SLAU Utrecht. Tijdens haar optreden bij de uitreiking in Hoog Catharijne droeg ze haar gedichten op een bakfiets voor.

Welke belangrijke dichters hebben je beïnvloed?
Dichten is een van de weinige dingen die uit mijzelf komen. Een ‘leermeester’ heb ik niet echt. Wel bewonder ik Bernlef. Ook de verzamelbundel Gebruikspoëzie van Lizzy Sara May heeft lang geleden indruk gemaakt. Ogenschijnlijk eenvoudig associatief taalgebruik met valkuilen naar de diepte, waar je als lezer onverwacht in tuimelt. Misschien ben ik onbewust door hen beïnvloed. Verder ben ik vooral geïnspireerd geraakt door het lezen van poëziewebsites. Het analyseren van gedichten van anderen heeft mij bewuster en met meer afstand naar mijn eigen gedichten doen kijken.

Wanneer schreef je je eerste gedicht?
Ik was dertien en een ‘moeilijke’ puber, of liever gezegd: de wereld deed moeilijk en daar moest ik over schrijven. Mijn eerste gedicht ging over een enge docent met een drankhoofd en een vette babylok.

Treed je wel eens op bij poëziefestivals of slamwedstrijden? Hoe belangrijk is dit voor jou?
Ik zou wel willen, maar als moeder van drie kinderen en kostwinner heb ik het erg druk. Mijn hoofd moet leeg zijn om voor te dragen en dat is meestal niet zo. Die tijd gaat nog komen. Eén keer heb ik, bij die uitreiking van de HC-Trofee, mijn gedichten voorgedragen. Ik heb ervan genoten, omdat voordracht onmiskenbaar iets toevoegt aan het gedicht zoals het op papier staat. Maar op dit moment is optreden niet belangrijk voor mijn gedichten en is het mooi dat de beelden zonder stem hun weg vinden. Ik vind dat gedichten ook in stilte iets moeten doen.

In je gedichten schets je met weinig woorden rake beelden die niet van humor ontbloot zijn. Wat is jouw uitgangspunt bij het schrijven van een gedicht?
Mijn uitgangspunten zijn associatieve beelden en intense beschouwingen. Ik zie in taal, of het nu om de bijsluiter van pijnstillers gaat of een lullig formulier, soms absurde beelden. De bijwerkingen van het leven, de momenten die ongezien voorbijgaan, daar dicht ik over en inderdaad het liefst met enige humor en weinig woorden of ingetogen eenvoudig. Ik houd niet van zwaar en heb weinig geduld voor veel woorden.

Je bent vertaalster van beroep en hebt onder andere werk van de fantasyschrijver Mel Odom uit het Engels vertaald. Hoe ben je bij het vertaalwerk terechtgekomen?
Plezier in het taalspel is het belangrijkste bij dichten en vertalen. Een bevlogen docent op de middelbare school bracht mij de liefde voor vertalen bij. Een mooie manier om met taal te spelen. Dichten en vertalen voeden elkaar wederzijds omdat vertalen – soms werken op de vierkante millimeter – een goede vingeroefening is voor het dichten. En vertalen zonder oefening in dichterlijke creativiteit is voor mij ondenkbaar.

Zijn je vaardigheden als vertaalster vergelijkbaar met die van een dichter in het creatief schrijfproces?
Ja, deels. Aangezien letterlijk vertalen uitgesloten is, moet je steeds zoeken naar de juiste woorden. Het is belangrijk om af te wegen welke betekenisnuance past in de sfeer die geschetst wordt en daarnaast moet je oog hebben voor het ritme van de zinnen die elkaar opvolgen. Dat doe ik bij het dichten ook, alleen gaat het dan meer vanzelf. Bij dichten gaat het om het ‘vertalen’ van mijn eigen beelden en niet om de tekst van een ander. In die zin is dichten makkelijker. Bij het vertalen van bijvoorbeeld (plaats)namen gaat het vooral om associaties, net als bij dichten. Dat zijn de krenten in de pap. De plaatsnaam ‘Greydawn Moors’ met ‘Nevelveen’ vertalen maakt me vrolijk vanwege de klank, om maar iets te noemen.

‘Poëzie schept een andere werkelijkheid zoals die net niet is’ merkte je op bij het inzenden van je gedichten naar Meander. Kun je deze werkelijkheid nader omschrijven?
Goede vraag, daar moet ik nog eens een boek over schrijven… Deze werkelijkheid kan ik alleen omschrijven met een van de ontelbare voorbeelden die voor het oprapen liggen: als ik een instantie bel, zes keer mijn sofinummer intoets en de stem aan de andere kant van de lijn stoïcijns blijft volhouden dat er geen nummer is ontvangen, dan treedt bij mij ernstige vervreemding op, waar ik hartelijk om kan lachen. Ik speel mee in een absurdistisch toneelstuk!, denk ik dan. Vanuit dit perspectief tracht ik vervreemding te verbeelden en toch dicht op de huid te blijven. Bijvoorbeeld een zin als ‘jij schonk expres/ de verkeerde wijn’ (uit mijn gedicht ‘Leeggebloed’) zegt meer dan welke beschrijving van relatieproblemen dan ook, los van iedere werkelijkheid.

Je hebt tot nu toe drie dichtbundels in eigen beheer uitgebracht. Is dat een bewuste keuze geweest?
Ja, toen wel. Mijn laatste bundel, Stadsmeeuwen en Hoongelach, verscheen in 2000. Het zijn gedichten die vooral voor vrienden en bekenden geschreven zijn, puur als hobby. Daarna ben ik op internetsites gaan publiceren voor een onbekend publiek.

Welk gedicht heeft op jou de meeste indruk gemaakt?
Er zijn twee gedichten die veel indruk op me gemaakt hebben. Het ene is ‘Blue’ van Lizzy Sara May, dat ik las toen ik vijftien was: ‘verberg je/ want niemand mag het weten/ leg de vinger op de lippen/ als je de vinger op de wonde legt’ en: ‘verberg je/ want wat is pijn/ als de hoed van mededogen/ alleen voor de doden wordt afgenomen’
Het andere gedicht is een recent gedicht van Joyce Derrix, te vinden op haar hyvesblog: ‘Vertel me, wat/ dacht je/ in die laatste momenten// Rookte je, toen je/ de laatste hand/aan de laatste knoop?// Zat je tussen het/zorgvuldig gekozen groen/ en bedacht je wat mooi was?// Met je rode bloesje/ dat je hing/ als een vrucht/ die anders is/ dan alle andere// Vertel me/ wat dacht je/dood?’
Zo verbeeldt poëzie de momenten die ongezien voorbijgaan.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...