Bastiaan Kroeger (1978) studeerde in 2001 af als geheugenpsycholoog aan de Universiteit van Amsterdam en in 2006 aan de Filmacademie als scenarioschrijver met de films Teer en Otzenrath, last day. Daarna is hij zich volledig gaan richten op het schrijven voor film en televisie, maar combineert hij dit graag met proza. Zijn korte verhaal ‘Negen dagen uit het dagboek van een ongelukkige jongen van twaalf’ leverde hem in 2006 de publieksprijs op van de Bibliotheek Nijmegen Literatuurprijs. Het verhaal ‘El Paso’ werd opgenomen in het winternummer van Lava. Het eerstvolgende filmproject is de Frans gesproken film C’est déjà l’été, die eind 2008 in première gaat.
Na je studie psychologie koos je voor de studie scenarioschrijven aan de Filmacademie in Amsterdam. Was het een plotse ommezwaai of zat het er al aan te komen?
Mijn zus en ik bespraken op mijn zesde en haar zevende verjaardag onze toekomstige carrières. We besloten dat we allebei het liefst met denken ons geld wilden verdienen. Allebei zijn we trouw gebleven aan deze belofte: ik schrijf en mijn zus is woordvoerder voor een groot bedrijf.
Tot mijn achttiende vond ik dat ik niet genoeg had meegemaakt om als schrijver serieus genomen te kunnen worden. Vandaar dat ik eerst psychologie ging studeren en eerst zaken als liefde, eenzaamheid en verlies van onschuld zou meemaken. In mijn naïviteit dacht ik dat dit vereisten waren om werkelijk mee te kunnen tellen.
Toen ik tweeëntwintig was en in Texas stage liep, besloot ik dat het tijd werd om het schrijven serieus te gaan nemen. De ruimte van Amerika en het gevoel dat alles mogelijk is als je maar echt wil, versterkten mijn overtuiging.
Is je studie psychologie bepalend voor de keuze van je thema’s en voor de vorm van je proza en scenario’s?
Niet echt. In het begin bladerde ik wel eens in de DSM-IV – een handboek voor het bepalen van psychische stoornissen – om te kijken welke persoonlijkheidsstoornis interessant zou kunnen zijn voor een protagonist, maar dat labelen sloot mijn creativiteit buiten. Door het karakter als een marionettenspeler te categoriseren, kwam ik boven hem te staan en vond ik hem minder boeiend. Het karakter kreeg hierdoor niet meer de vrijheid om mij te verrassen.
Ik denk wel dat deze studie een goede basis vormt, omdat ze je helpt te kijken naar de pathologieën in de gezonde mens en anderzijds naar het ‘normale’ bij de pathologische gevallen. Belangrijk is om te beseffen dat we allemaal niet bijzonder veel van elkaar verschillen, waardoor ik het als mijn taak beschouw om zo eerlijk mogelijk over mezelf te schrijven en dat het daardoor intrinsiek herkenbaar is.
‘8 gesprekken’ voert ons op een heel directe manier binnen in de wereld van de callcenters, een geautomatiseerde wereld waar elke minuut letterlijk telt. Je voelt je als lezer in een soort gevangenis zitten. Heeft Bastiaan Kroeger een callcenter-verleden?
Ergens diep verborgen in een kast ligt een gouden speld die ik van de Nationale Postcode Loterij opgespeld heb gekregen toen ik er vijf jaar in dienst was. Veel te veel mensen heb ik overgehaald om door te blijven spelen. Het lastige was om er weg te gaan. Per verkocht lot was er een bonus op je toch al niet onaardig basisloon en als je halverwege het jaar het helemaal gehad had, bekroop je de angst dat je de kerstbonus zou gaan mislopen. Zo ben ik aan mijn ipod, digitale camera, computer en mountainbike gekomen. Op een gegeven moment kwam ik toevallig terecht bij Post Office van Charles Bukowski. Dat boek kwam op precies het juiste moment en troostte me. Ik lette extra op en nam me voor om eens wraak te gaan nemen, door het op te gaan schrijven.
Het rendement en de controle op het personeel grenzen aan het onmenselijke. Is dit je algemene kijk op het kapitalistische Westen? Zijn we definitief aanbeland in het ontmenselijkte paranoïde systeem waarvoor Kafka al waarschuwde?
Ik vrees van wel. Het laatste privédomein vormen onze gedachten en ik neem aan dat ik niet meer ga meemaken dat we zelfs daar bang voor moeten zijn, maar helemaal zeker ben ik niet. Die dag gaat vast komen. Tegelijkertijd is het beangstigend hoe vrijgevig men is met zijn privégegevens.
Heb je ooit overwogen om poëzie te schrijven?
Toen ik zestien jaar was en me als rechtgeaarde puber met een gevoelige inborst onbegrepen achtte, heb ik een tijdlang poëzie geschreven. Sinds ik er achter ben dat het niet zo belangrijk is dat ik onbegrepen ben, schrijf ik geen poëzie meer. Maar het heeft er meer mee te maken dat ik poëzie als de hoogste taalkunst versta. Met zo weinig woorden zo veel mogelijk oproepen, daar acht ik mezelf nog niet goed genoeg voor.
Scenario en proza: waar ligt voor jou het verschil – gesteld dat er een verschil is – en waar gaat je voorkeur naar uit?
In mijn proza kan ik mijn liefde voor taal kwijt. In scenario’s kan dat niet, daar moet – van de gaffer tot aan de jongens van de grip – iedereen snappen wat er staat. Om zes uur ‘s ochtends tussen het sjouwen van de lampen door, zitten ze niet te wachten op dubbelzinnige beeldspraak of een fijne alliteratie. Scenario’s moeten helder zijn. Natuurlijk moeten ze ook een sfeer en beelden oproepen, daar gebruik ik de taal ook voor.
Het heen en weer snijden tussen twee verschillende tijden, meerdere protagonisten en de gedachten van de karakters lenen zich beter voor proza. Alhoewel ik zelf zeer van karig proza hou.
Is er voor jou een verschil tussen een scenario en een theatertekst?
Een scenario is een blauwdruk voor een film en moet dus beelden oproepen. Persoonlijk vind ik dan ook dat een film een minimum aan dialogen moet bevatten. Beeldtaal daar gaat het om.
Een theatertekst moet anderhalf uur gespeeld kunnen worden door een paar acteurs en leunt dus meer op de taal an sich. De bewerking van Toneelgroep Amsterdam van John Cassavetes’ film Opening Night toont dat het niet meer zo strikt is zoals ik het schets, en dat met projecties en televisies een cross-over tussen film en toneel op de planken mogelijk is.
Wie zijn je helden?
Tsjechov, Cassavetes, Tom Barman, en Paul Schrader voor het scenario van Taxidriver – een film van Martin Scorsese, een van mijn favoriete films overigens, net als Pickpocket van Bresson en Sue van Amos Kollek, en het werk van Ozu.
Je favoriete boek?
Mes Amis van Emmanuel Bove, Portret van een jongeman van Coetzee, De Avonden van Gerard Reve, de korte verhalen van Raymond Carver en Tsjechov, Honger van Knut Hamsun en Schuld en boete van Dostoyevsky.
Je favoriete schrijfmoment van de dag?
Overdag. Ik vind dat je het niet mooier moet maken dan het is. Voor mij is het mijn werk, en ik vind dat ik dat acht tot negen uur per dag moet doen, vijf of zes dagen per week. Of zoals Kees van Kooten over schrijven zei: ‘Het is niets anders dan blijven zitten tot het er staat’.
Otzenrath en Teer, de twee kortfilms waarmee je afstudeerde, gaan respectievelijk over afscheid nemen van een dorp dat plaats moet ruimen voor een koolmijn en over een meisje dat zich het lot van een illegaal aantrekt. Je thema’s kaderen vaak in een groter sociaal verband. Kan je hier iets meer over vertellen?
Filmverhalen gaan vaak over ontmoetingen, en om alleen dat particuliere te tonen van twee individuen die al dan niet na wat hobbels tot elkaar komen, vind ik te mager. Het wordt interessant als je en passant ook iets vertelt over hun omgeving, hun cultuur of hun geloof, als het tegelijkertijd een tijdsdocument kan worden. Een idee voor een film begint in mijn geval met iets wat mij verontrust, wat me echt bezighoudt. Voor Teer waren dit jongeren die zo lethargisch zijn dat ze van gekkigheid niet meer weten wat hun waarden zijn en van de ene oppervlakkige bevrediging naar de andere springen. Zo’n exponent van de westerse consumptiemaatschappij contrasteren met een illegaal die nooit aan die verveling toe zal komen, werkt volgens mij goed.
Elke beschaving kent haar eigen problemen: een cynisch meisje dat onzinnige feiten uit haar hoofd leert om wat te doen te hebben en geen houvast heeft door het wegvallen van structuur, religie of duiding vind ik ook behoorlijk problematisch.
Vaak gaat het ook over personages die een nieuwe wending aan hun leven geven. Kunnen films, boeken, iets wezenlijk veranderen in een samenleving?
Films en boeken kunnen ogen openen, vaak beter dan politiek dat kan. Zo heb ik al veel geleerd over Japan door Ozu en Imamura en over bijvoorbeeld Iran door Kiarostami. Sociaal-geëngageerde makers als Mike Leigh en Ken Loach kunnen misstanden aantonen die tot nieuwe wetsvoorstellen leiden.
Persoonlijk denk ik dat je je als maker op het individu moet richten. Een reactie die Bergman kreeg van een pompbediende die zijn film had gezien, vind ik een mooi voorbeeld. Die man hadWilde Aardbeien gezien en zei tegen Bergman dat hij na het zien van die film zijn moeder, die verderop woonde, vaker was gaan bezoeken.
Je maakt graag een mix van fictie en documentaire. Ben je van plan om in de toekomst op deze weg verder te gaan?
De speelfilm die we eind dit jaar in Seraing gaan draaien kent die mix ook. Het werken met non-acteurs, zoals Bresson en de neorealisten deden en tegenwoordig Carlos Reygadas doet, vind ik zeer schoon. Het zijn dus documentaire elementen in een fictie-verhaal, die erg sterk kunnen zijn. Mijn toekomstige films moeten niet gehinderd worden door herkenning van de acteurs uit een spelshow of een roddelblad. De kunst is om een zo waarheidsgetrouw scenario te schrijven dat achteraf iedereen ervan overtuigd is dat het verhaal en de dialogen improviserend tot stand moeten zijn gekomen.
Kun je je voorstellen dat je de rest van je leven alleen achter een bureau doorbrengt met het schrijven van proza?
Ja, zou kunnen, maar voorlopig bevalt het schrijven van scenario’s me vrij goed. De combinatie van en proza en scenario’s lijkt me ideaal.
Moet je als scenarioschrijver niet – te veel – inboeten aan autonomie?
Ja, maar het hangt af van voor welke projecten je gaat werken. Tot nu toe verkeer ik in de luxepositie om mijn eigen verhalen te laten verfilmen. Je weet als scenarist dat je een blauwdruk schrijft en dat daarna de regisseur de feitelijke auteur gaat worden, omdat hij meer artistieke keuzes gaat maken. Dat is een gegeven. Vandaar dat ik het prettig vind om ook korte verhalen te schrijven. Dan hoef ik het met niemand over de motivatie van de protagonist te hebben, of over een te trage introductie. Als je voor een bepaald soort televisie gaat werken, verpacht je je talent aan mensen die andere motieven hebben. Daar probeer ik verre van te blijven.
Je was onlangs in Seraing voor de voorbereidingen van je volgende film. Al bekomen van dit Waals stadje aan de Maas?
Twee maanden Seraing kon ik alleen overleven door veel te hardlopen, gezond te eten, goede films te zien en veel met mijn lief te bellen. Ogenschijnlijk is het een afzichtelijke, grauwe afvoerput, een perfect decor dus voor een film, waarvan je gruwelen achter elke garagebox verwacht. Maar na een paar weken werden de regisseur, met wie ik daar verbleef, en ik in de gemeenschap opgenomen en zongen we samen met hen karaokeliedjes van Joe Dassin en Johnny Hallyday en dronken we Jupilers.
Wat is je allergrootste droom?
Zo’n goede scenarist worden dat interessante buitenlandse regisseurs naar mij toekomen. Eigenlijk de carrière die de Italiaanse scenarist en auteur Tonino Guerra had; hij werkte met Antonioni, Tarkovski, Fellini en Angelopoulos. En daarnaast een paar mooie bundels met korte verhalen en een paar romans publiceren.
Lees ‘8 gesprekken’ van Bastiaan Kroeger.
Nieuw Amsterdam, april 2008;
ISBN 978 90 468 0366 0