Lieke Marsman (1990) studeert filosofie in Amsterdam. Als jonge dichteres viel ze al op bij wedstrijden als die van de Kunstbende en Doe Maar Dicht Maar. Tijd voor Meander om deze poëtische denker aan u voor te stellen.
Onlangs vertelde je bij de presentatie van het nieuwe nummer van Met andere zinnen, waarvan je redactielid bent, dat je staat voor poëzie die iets nieuws doet. Wat voor nieuws doe jij met jouw poëzie?
Het is misschien zo dat mijn gedichten niet erg traditioneel zijn, in de zin dat je me niet snel zult betrappen op veertien regels of vaste rijmschema’s. Maar ‘niet-traditioneel’ is natuurlijk iets anders dan ‘vernieuwend’. Ik weet eigenlijk niet of mijn poëzie wel zo vernieuwend is. Misschien heb ik dat destijds te snel en te hard geroepen en kan ik dat soort claims helemaal niet waarmaken. In elk geval geloof ik niet in het schrijven om nadrukkelijk vernieuwend te zijn – schrijven enkel en alleen om iets ‘nieuws’ te doen. Originaliteit is heel belangrijk, maar je zult in eerste instantie een gedicht moeten schrijven waar je achter staat. Als vervolgens in de tijd blijkt dat wat je schreef grensverleggend was, is dat mooi meegenomen. (Dit is natuurlijk wel erg: ik zou hier het liefst een nieuwe generatie dichters willen vertegenwoordigen, allerlei revolutionaire ideeën hebben, maar weet het niet.)
Wie of wat zijn jouw grote inspiratiebronnen?
Momenteel haal ik veel inspiratie uit de moderne Engelstalige poëzie. Ik lees veel gedichten van onder meer Dorianne Laux, Richard Siken, Daphne Gottlieb. Zij schrijven vrij helder, zeggen precies waar het op staat. Door veel van hun werk te lezen worden mijn gedichten misschien ook wat soberder – ik houd eigenlijk sowieso niet zo van allerlei versieringen en zogenaamd ‘poëtisch’ taalgebruik. Poëzie ontstaat, als je het mij vraagt, vooral uit het op het juiste moment juist inzetten van woorden, niet uit allerlei bijvoeglijke naamwoorden en archaïsche trucjes. Verder lees ik heel graag gedichten van Esther Jansma, Ingmar Heytze en Sylvia Plath.
Welke inhoudelijke en stilistische kenmerken heeft jouw poëzie?
Mensen zeggen vaak dat ze de gedichten die ik schrijf heel ‘typisch’ vinden, maar zelf heb ik juist het idee (of de hoop) dat mijn schrijfstijl nog erg in ontwikkeling is. Ik houd erg van woordspelingen, maar merk de laatste tijd dat ik me steeds minder op het stilistische aspect van dichten richt. Inhoudelijk gezien zijn mijn gedichten vaak wat droevig, geloof ik. Soms, als ik echt inspiratie heb, heb ik het gevoel dat ik met woorden de wereld over kan nemen, maar meestal is het zo dat ik me als ik schrijf wat minder optimistisch voel, alsof de wereld mij overneemt. Iets geschreven hebben geeft dan een gevoel van voldoening, hoewel de ware voldoening toch ook in het schrijven zelf zit. Ik denk dat ik wil dat het is zoals in het gedicht ‘Soms moet dat’ – dat poëzie werkt zoals een verband werkt. Ik geloof dat moeilijke dingen makkelijk worden zodra ik ze op een mooie manier onder woorden heb kunnen brengen. En ik houd mezelf hiermee uiteraard gigantisch voor de gek.
Je studeert filosofie in Amsterdam. Hoe kijk jij aan tegen de relatie tussen denken en dichten?
Als ik een goed gedicht lees, denkt dat gedicht even voor mij, zorgt het ervoor dat ik zelf een moment niet hoef te denken. Ik houd ervan als de precieze betekenis van een gedicht helemaal niet duidelijk hoeft te zijn, maar de zinnen je toch in het gezicht slaan. Verder vind ik het lastig om iets over de relatie tussen denken en dichten te zeggen, omdat de twee soms zo nauw met elkaar verbonden lijken te zijn, dat het moeilijk is nog onderscheid te maken. Nu is het niet zo dat ik de hele dag allerlei poëtische dingen loop te denken – meer dat schrijven een vorm van denken is.
Als filosofe in spe zul je je interesseren voor het wezen der dingen. Wat is naar jouw mening het wezen van de poëzie?
Wellicht is het wezen van poëzie dat ze steeds om haar eigen wezen heen draait, maar dat is iets wat misschien wel voor alles geldt. Dit gaat voor een achttienjarige heel verbitterd klinken en zo bedoel ik het niet, maar ik denk eigenlijk dat het weinig zin heeft het ‘wezen’ der dingen te willen achterhalen. Ik interesseer me ook helemaal niet zozeer voor het wezen der dingen, ik interesseer me voor dingen – en poëzie is er daar een van.
Je bent nog erg jong, maar opvallen doe je zeker. Hoe ziet jouw toekomst in de poëzie eruit?
Oh, dat weet ik niet. Ik zou het geweldig vinden als er ooit een bundel met mijn gedichten zou verschijnen, maar voor nu denk ik dat het vooral belangrijk is veel met poëzie bezig te blijven. Ik hoop dat er toekomst in mijn poëzie zit, maar meer nog dan dat, dat er poëzie in mijn toekomst zit. Om daar voor te zorgen, ga ik proberen nog meer te lezen en te schrijven.