LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hugo Schiltz – Het gesloten schrijn

20 dec, 2008

Moeilijk te duiden curiosum

door Bouke Vlierhuis

Nederlandse lezers zullen wellicht nooit van Hugo Schiltz gehoord hebben maar in Vlaanderen is hij een bekendheid. Maar niet als dichter. Schiltz (1927 – 2006) was namelijk een vooraanstaand Vlaams politicus. Vanaf de jaren vijftig was hij onder andere parlementslid, voorzitter van de Volksunie, een Vlaamse politieke partij, minister van Financiën, senator en uiteindelijk minister van staat. Schiltz’ politieke carrière begon dubieus met een lidmaatschap van de Nationaal-Socialististische Jeugd Vlaanderen, dat hem na de oorlog een celstraf opleverde. Schiltz was aanhanger van de Groot-Nederlandse gedachte en een Vlaamse nationalist die in 1953 zelfs een bomaanslag op een brug beraamde om een anti-flamingante bijeenkomst te verhinderen. In 1958 werd hij, definitief bekeerd tot de democratie, gemeenteraadslid in Antwerpen om dat, naast al zijn andere functies, tot 1998 te blijven. Hij vervulde verschillende hoge functies binnen de Volksunie en in de regeringen waarin zijn partij deelnam en stond samen met Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene aan de wieg van België als federale staat. Hij overleed in 2006.

Zijn hele leven heeft hij gedichten geschreven. ‘Voor de bureaula’, zoals dat dan heet, want publiceren deed hij niet. Omdat de figuur Schiltz in Nederland en voor mij als Nederlander zo weinig bekend is, is het bespreken van zijn dichtwerk een hachelijke onderneming. Op geen enkele wijze kan ik inschatten hoe Het gesloten schrijn past in de Vlaamse beleving van de recente geschiedenis. Ik kan wel concluderen dat hij blijkbaar belangrijk genoeg gevonden werd om – in een mooi verzorgde band – gepubliceerd te worden. Voor het nawoord tekent overigens Henri-Floris Jespers, vooraanstaand literatuurwetenschapper en schrijver. Of deze ook verantwoordelijk is voor de keuze uit de gedichten – en, zo niet, wie dan wel – wordt ook uit de verantwoording niet duidelijk. Wel kan ik iets zeggen over het dichtwerk zelf, maar daar maait Schiltz mij persoonlijk het gras voor de voeten weg.
‘Dit is geen dichtbundel’, verklaart Hij in zijn ‘bericht aan de lezer’. Hij heeft geen ‘poëtische ambities’ want ‘daarvoor is de aanwijsbare stijlinvloed van de grote dichters die behoorden tot het klassieke pakket van de collegejaren te nadrukkelijk.’ En inderdaad, tot diep in de jaren ’70 van de vorige eeuw schreef Schiltz gedichten in de stijl zoals die voor de oorlog gehanteerd werd. Zijn bewondering voor Jan van Nijlen stak Schiltz volgens Jespers in het nawoord niet onder stoelen of banken en zijn invloed is dan ook duidelijk te zien. Vaak ook doet het werk van Schiltz denken aan dat van Paul Verbruggen en Adriaan Roland Holst.

Maar wat is dit boekje dan wel, als het geen dichtbundel is? Volgens de schrijver is het een ‘poëtisch verpakt levensverhaal […] met een zwaar overwicht van de periode waarin mens- en maatschappijbeeld vaste vorm krijgen.’ Wie dus denkt een beeld te krijgen van Schiltz’ gevoelsleven tijdens zijn roerige politieke carrière komt bedrogen uit. Tot en met pagina 63 van de chronologisch geordende bundel zijn alle gedichten uit de jaren ’40 en dus uit Schiltz’ adolescententijd. Daarna volgen zes ongedateerde gedichten, waarna we op pagina 70 halverwege de jaren ’70 zijn aangeland. Waar precies de overgang plaatsvindt en of er nog een verdwaald gedicht uit de jaren ’50 of ’60 tussen die zes staat is niet duidelijk. Dat mag toch wel een blundertje van de samensteller genoemd worden. Volgen drie gedichten uit 1974 en 1975, dan weer twee ongedateerd (de overgang tussen de perioden is dus weer onduidelijk) en dan nog drie gedichten van na 1990, waarvan de laatste is gedateerd op valentijnsdag 2001. Wat je als lezer concreet krijgt is dus een collectie qua vorm weinig originele gedichten van een jongeman die net de oorlog heeft meegemaakt. Een typisch voorbeeld is het volgende:

Noemt gij dat leven, mijne heren?
Slechts met een masker rond te lopen
En altijd mammon te vereren
Aan wie g’uw ziel wel zoudt verkopen?

Noemt gij dat leven, mijne heren?
Als men zich steeds bekommeren moet
Of zeepbarons u wel waarderen
En of de minister u nog groet?

Noemt gij dat leven, mijne heren?
Zo gij uw hart slechts spreken laat
Als ‘t uwe faam toch niet kan deren
Zoniet het zonder schroom verraadt?

Noemt gij dat leven, mijne heren?
Is dat alleen mijn rol of aard?
Dan kan ik het niet meer begeren
En had men beter ‘t mij bespaard

Maar ik weet meer dan u, mijne heren
De grote strijd, het groot vergeven
In ‘t leven ‘s mensen eer ontberen
Dat kent gij niet, dat grote leven

5 mei 1945

Nu is dit gedicht met enige goede wil nog geëngageerd te noemen maar de oorlog – in Vlaanderen net achter de rug, in ons land eindigend op de dag dat dit gedicht geschreven werd – en de politiek zijn net als in de andere gedichten afwezig. De jonge Schiltz laat zich zien als een maniërist die zijn gevoelens in een poëtische vorm giet die hij laat dicteren door zijn voorbeelden. Ik kan me trouwens goed voorstellen dat hij zich in zijn latere carrière wel degelijk druk heeft gemaakt over of de minister hem nog groette. Pas in een van de laatste gedichten komt zijn roerig politiek leven retrospectief even summier ter sprake:

Een huis, een vrouw en kinderen
in wier ogen het leven nog
geen vlekken heeft geëtst
het is een broos geluk
Ik schut het met mijn handen
vol pezen en met eelten
geërfd van vroeger wilde avonturen

Zo vaak gebald, geklauwd
verwoed omhoog gestoken
in ‘t groot gevecht voor vlag en lied
voor vrijheid en meer recht
liggen ze nu tevreden
omheen dit tijdelijk geschenk.
En ‘k weet niet of dit leidt naar ‘t vouwen
voor een nog vaag gekend gebed
noch hoelang dit zal duren.

oktober 1990

Doordat hij zelden zo ingaat op zijn specifieke situatie leveren de gedichten weinig inzichten op. Terug dus naar de vraag wat deze bundel nu eigenlijk is. Biografisch-historisch document, vergeten kunstwerk of posthume hommage? Een beetje van alledrie? Biografisch gezien biedt de bundel zoals gezegd weinig. Als kunstwerk is hij te weinig origineel en als hommage voldoet wellicht slechts in kleine kring. Eigenlijk is dit boekje alleen geslaagd als curiosum. Het biedt een inkijkje in de belevingswereld van een bekend politicus maar niet genoeg om voor een buitenstaander (of misschien: een Hollander) werkelijk en blijvend interessant te zijn.

 

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...