De eerste indruk is de beste
door Joop Leibbrand
De laatste lemming van Hans Wap is een aangename, onderhoudende bundel. Hier is niet een dichter aan het woord die zich heeft voorgenomen het poëtische landschap blijvend te veranderen, maar een verteller die onbekommerd genoegen schept in het verhalen van particuliere anekdotes en het formuleren van allerlei persoonlijke overpeinzingen. Helder en direct; wat je leest is wat je krijgt, het zijn geen gedichten die veroverd moeten worden, de lezer hoeft niet op zoek te gaan naar dieptestructuren en verborgen betekenissen.
De door de bundel heen opgenomen motto’s verraden echter dat Wap stiekem misschien toch meer pretendeert. Meteen al komt Rilke om de hoek kijken: ‘Den das Schöne is nichts als das des Schrecklichen Anfang’ en verder Sartre: ‘l’enfer c’est les autres’ en Auden: ‘To ask the hard question is simple, the simple act of the confused will’.
Die motto’s hadden er beter niet kunnen staan, want als dát de standaard was waaraan Wap heeft willen voldoen, is de innemende vlotheid van de meeste gedichten ineens niet meer genoeg en zou je willen dat Wap inderdaad zinnen schreef ‘die als planten in mij groeien / als beesten in mij leven’ – ‘zinnen/ als bronstige dieren’. Bij een herhaalde, kritische lezing valt op dat de taal in deze parlandopoëzie weinig verrassend is, de beeldspraak nauwelijks prikkelend, de inhoud zelden een intellectuele uitdaging vormt en iedere nieuwe lezing een nieuwe flauwiteit doet ontdekken van het kaliber ‘geef mij een lever na de dood’ of ‘om redenen van gezondheid raadt de dokter af/ een hele fles met wijn te drinken/ wij hebben dat advies gevolgd en twintig halve flessen/ naar de flessenbak gejaagd’.
Reden om die eerste indruk maar snel te vergeten? Toch niet, want de eerste gedichten nemen je direct zo voor deze dichter in, dat je hem het zwakkere werk vergeeft en daarin bovendien graag op zoek gaat naar wat in dit zo duidelijk figuratieve werk ook nog de moeite waard is.
Dat Hans Wap kind was van een Duitse moeder die hem als baby in de kinderwagen door een verwoest Rotterdam reed, (‘voortgeduwd over bruggen/ die het ene niemandsland/ met het andere verbonden’) en dat hij het als halve Duitser op de lagere school niet makkelijk had (‘tegenwoordig zou je zeggen/ dat mijn uitgangspositie/ voor verbetering vatbaar was// […] ik moest het doen/ met zes brillen/ waarvan er elke dag/ een van mijn kop werd geslagen’) wordt in de eerste afdeling (‘Lui oog’) breed uitgemeten. Verder vinden we hier familieanekdotes, schoolherinneringen (voor leraar Frans Jan Schelvis is het te hopen dat hij dit niet meer hoeft te lezen) en rekent Wap af met het geloof van zijn jeugd:
[…]
van mijn vader
moest ik
naar godsdienstonderwijs
zodat je leert
waar je tegen bent
zei hij
over reïncarnatie
hebben we het daar
nooit gehad
je zal terug moeten komen
als dominee,
pastoor
misdienaar
of koorknaap
liever doe ik mijn ogen weer open
als trekvogel reislustig en opgejaagd
De afdeling ‘Richtingen’ bevat onder andere een mooie beschrijving van de ontmoeting met zijn Engelse vrouw, een bezinning op zijn dichterschap (‘er vormen zich zinnen buiten mij om/ een rivier van woorden op weg naar zee/ stroomt uit mijn mond’ – hetgeen, om het voorzichtig te zeggen, dus niet bijster origineel verwoord is), gedachten over het kunstenaarschap en een lang, bijna surrealistisch gedicht waarin hij kunst, natuur, verbeeldingskracht en dichterschap met elkaar verbindt (‘de landschappen/ buiten bereik van oog en oor’). In de eerste twee strofen van ‘Cogito ergo sum’ geeft hij een les waarmee veel aankomend talent zijn voordeel kan doen:
ik werd schilder
door de schilders
die ik bewonderde
na te schilderen
ik werd dichter
door de dichters
waar ik van hield
te herschrijven
[…]
In ‘Dierenleed’ vinden we behalve een gedicht over een konijn dat beter af is in de pan dan in een hokje, verschillende gedichten over de stad en het land. Met ‘Om de hoek van de Coolsingel’ lijkt Wap serieus te solliciteren naar het stadsdichterschap van Rotterdam. In ‘Evolutie’ staat de regel waaraan de bundel zijn titel dankt: ‘op een dag in de evolutie/ zal er een laatste lemming zijn/ die er genoeg van heeft/ van rotsen te springen// hij staat op een overhangende klif/ vliegt weg/gracieus als een meeuw// […]’. Het is verleidelijk te veronderstellen dat Wap zichzelf in die lemming herkent.
De bundel besluit met de afdeling ‘Is dat alles’, waarin alle eerdere onderwerpen nog een keer terugkeren (koning alcohol is prominent aanwezig), maar als nieuw thema de dood zijn intrede doet. Wap neemt zich voor om als het eenmaal zover is, er laconiek mee om te gaan: ‘maar als de dood op een dag op de bel drukt/ met mijn deurknop in handen staat/ een lichtstreep van de straatlantaren buiten/ reeds in de gang valt/ roep ik hem binnen schenk een glas/ en slaap zoals ik nog nooit geslapen heb’.
De bundel eindigt sterk:
de schaduw van het bos beweegt
zolang het waait hangt het blad niet stil
de stammen dat is andere koek
daar moet een flinke bries doorheen
willen de plekken waar het licht onderschept is
van hun plaats komen
de zee is eeuwig in beweging
net als de schaduwen van de golven
gedreven door de wind in een richting
die door de nieuwslezer
de avond tevoren is voorgezegd
is dat alles?
-ja, alles
altijd?
-ja, altijd
voortdurend?
-nee, steeds
De uitgever verdient een groot compliment. Wat een genot als een boekje er zo fraai uitziet.
*****
Beeldend kunstenaar Hans Wap (1943) studeerde aan de kunstacademie te Rotterdam en won onder andere tijdens de vijfde Grafiek Biennale Seoul de Superior Class Prijs en later de Talens Pulchri Prijs. Onder de naam Hans Melchior Wap debuteerde hij in 1967 met Schoten en Filtersigaretten. In 1972 werkte hij mee aan de bloemlezing 5 Electrische dichters, waarbij naast Wap ook de dichters Bernlef, Deelder, Schippers en Waskowsky hun gedichten via de telex verstuurden. Hij publiceerde verder onder meer De zangeres zonder stem (1974), Van wie is dat gekke koppie (1974), De olifant en andere insecten (1978), Nomade (1997), Een huismus op stelten (2002), Ze zeggen dat lopen de voeten slijt (2003).