Inleiding en vertaling van Fa Claes
María Sanz werd in 1956 in Sevilla (Spanje) geboren. Van jongs af schreef ze gedichten. Al vroeg had ze naam in de literatuur. In de loop van 25 jaar publiceerde ze een twintigtal verzenbundels waarvoor haar in binnen- en buitenland onderscheidingen werden toegekend. Dit jaar verschijnt een uitvoerige bloemlezing uit haar werk onder de titel Minimo sol de invierno. Zopas nog werd haar voor haar voorlopig laatste bundel Voz mediante de II Premio Internacional de Poesía ‘San Juan de la Cruz – Ciudad de Úbeda’ toegekend.
Van haar werk bestaan vertalingen in het Pools, Engels, Italiaans, Roemeens, Portugees, Frans, Chinees, en uitgaven in brailleschrift. Ook haar essays en bloemlezingen (Antología de la Poesía Femenina de España en el Siglo XX, Universidad de Pekín, 2001 en Los cuarenta principales. Antología general de la poesía andaluza contemporánea (1975-2002), Edit. Renacimiento, 2002) zijn zeer bekend. In 2008 verscheen haar bundel Lienzos de cal, een merkwaardige bundel van 38 gedichten; ieder gedicht roept de sfeer op van een van de straten (of straatjes) van Sevilla.
*
LANCE SONORO
Abriste la ventana. Amanecía
sobre todos los siglos. Un jilguero
se posó en el alféizar, vino en busca
de algún eco feliz para entonarlo.
Manaba el corazón, se ungía el cuerpo
con la brisa temprana. Lentamente
reaparecieron todas las escenas
donde él supo actuar, lo previsible
para una ausencia cruel como la suya.
Y advertiste de pronto
las llamas de sus manos en tu espalda,
la libación perfecta del rocío
que desbordaba en ti. Le rodeaste
con alientos de miel, ya sin aliento,
después de haber labrado tu figura.
Jamás estuvo allí. Amanecía
sobre todo el dolor. Algunos trinos
lograron infiltrarse en la memoria,
y por última vez reconociste
que estabas esperándole
aun antes de saber que le esperabas.
*
GALMENDE GOOI
Je deed het venster open. De dag ging klaren
boven alle eeuwen. Een distelvink
kwam op de vensterbank, op zoek
naar een geslaagde echo om die aan te heffen.
Het hart welde op, het lichaam zalfde zich
met de vroege bries. Langzamerhand
verschenen opnieuw al de taferelen
waarin hij wist op te treden, het voorspelbare
voor een afwezigheid wreed als de zijne.
En plotseling werd je gewaar:
de vlammen van zijn handen op je schouders,
het volmaakte plengoffer van de dauw
dat in jou overstroomde. Je omgaf hem
met adem van honing, reeds ademloos
na je voorkomen te hebben verzorgd.
Nooit was hij daar. De dag ging klaren boven
al het leed. Een paar trillermelodieën
slaagden erin om in je geheugen binnen
te dringen en uiteindelijk gaf je toe
dat je op hem aan het wachten was
zelfs voor je wist dat je op hem wachtte.
Uit: Lance sonoro, 2007
*
CUNA
Cada flama conduce
a clásicos realces
de velas desmayadas
sobre tejas, albinas
en su rostro sedeño.
Un mosaico
de dioses
decora el infinito,
allá donde se ocultan
ingrávidas teselas.
Cada sol acontece
sin rodeos, deriva
en surcos cardinales,
invierte lo sagrado.
Algo así como el cielo.
Como un río candente.
*
CUNA
Elke vlam leidt
naar klassieke luister
van over dakpannen
neerhangende sluiers,
wit in hun zijden gelaat.
Een mozaïek
van goden
versiert het oneindige,
daar waar gewichtloze
steentjes schuilgaan.
Elke zon gebeurt
zonder omweg, loopt uit
in hoofdgroeven,
keert het heilige om.
Iets in de trant van de hemel.
Gelijk een withete rivier.
*
ALAMEDA
Abigarrada esquina
en su noche de élitros,
clamor impenitente
que ha aprendido a nutrirse
de una insana retórica.
La búsqueda no espera.
El encuentro, tampoco.
Pasan siglos
y rondas
a imagen y tardanza
de quienes nunca fueron
más que un trato. La noche
va nombrando figuras
de oficio o beneficio,
otro rumor añejo
hasta la voz del alba.
*
ALAMEDA
Fleurige hoek in zijn nacht
van dekschilden,
onbarmhartig gehuil
dat zich heeft leren voeden
met een waanzinnige welsprekendheid.
De zoektocht kent geen hoop.
Het vinden evenmin.
Eeuwen en wachtrondes
gaan voorbij
naar beeld en traagheid
van wie nooit méér waren
dan een omgangsvorm. De nacht
is figuren aan het noemen
van dienst of baat,
ander belegen gerucht
tot aan de stem van de ochtend.
Uit Lienzos de cal, 2008
*
MEZQUITA
Oferente, lunaria,
suspendida en su vuelo
de cales codiciosas.
Un temblor,
el sigilo,
mi andadura, los astros.
La soledad volvía
a adivinar su nombre
detrás de las ventanas,
desatando lo tenue.
Imperante, zafiro
en un joyel de escarcha.
Oh noche sin retorno,
dispénsame vivirte
sobre tanta belleza.
Pasear por el cielo.
*
MEZQUITA
Mild, maanloopachtig
opgehouden in zijn vlucht
van inhalige kalk.
Een siddering,
de geheimhouding,
mijn wijze van gaan, de sterren.
Achter de ramen
herbegon de eenzaamheid
haar naam te zoeken
bij het oproepen van het ijle.
Met heersersneiging, saffier
in een klein juweel van rijp.
O nacht zonder terugkeer
vergun me je te beleven
op zoveel schoonheid.
Wandelen door de hemel.
Uit Lienzos de cal, 2008
*
A TIEMPO DE SER OTRA
De tanta juventud apenas quedan días,
unos cuantos colores del paisaje,
varias horas en tren o esa escapada
con alguien que jamás dirá su nombre.
Si fuera más temprano aquí en tu vida,
no volverías nunca a saber dónde huiste,
pero sí cómo vas, tras el mundo, intentando
alcanzar al amor en la última noche.
Con una insensatez adoctrinada,
esa ilusión sin fin busca de nuevo
tus años limpios, otra carne tibia
y hueca en el verano de tus atardeceres.
De tanta madurez apenas oyes
los pasos de algún hombre descreído,
su voz erosionada, que aún pretende darte
migajas de la propia felicidad caduca.
Si estuvieras a tiempo de ser otra,
jamás encontrarías el camino,
pero sí tantas vidas como fuiste perdiendo
por llegar al amor hasta el último día.
*
OP TIJD OM EEN ANDER TE ZIJN
Van zoveel jeugd resten nauwelijks dagen,
een aantal kleuren van het landschap,
vele uren trein of die escapade
met iemand die zijn naam nooit noemen zal.
Was ik vroeger hier in je leven geweest,
je had nooit meer geweten waar je vluchtte,
maar wel hoe je door de wereld gaat met het plan
om de liefde te bereiken in de laatste nacht.
Met een geïndoctrineerde loszinnigheid
zoekt deze illusie zonder eind opnieuw
je zuivere jaren, ander lauw en luchtig
vlees in de zomer van je schemeringen.
Door zoveel volwassenheid hoor je nauw
de stap van enig ongelovig man,
zijn sleetse stem die nog beweert jou kruimels
van eigen aftandse geluk te geven.
Als je op tijd was geweest om een ander
te zijn, je had nooit de weg gevonden,
maar wel zoveel levens als je verloren liet gaan
om liefde te bereiken tot de laatste dag.