nog altijd neemt ze haar glas met twee handen vast
op de loopplank ligt te veel werkelijkheid
tussen twee huizen door
huilt ze schuilend of andersom
zoals je bij een sjaal denkt aan de kou
zo denkt ze aan het leven
thuisgekomen haalt ze het speelplein
van onder de nagels van het kind
raadt granaatappels juist op tv
gaat slapen, zo uitgestrekt mogelijk
morgen is haar territorium weer twee voeten
maat 38, groot
een stad is ook maar verenigde straten
ze plakt met kauwgum aan elkaar
bakkers rollen deeg de dag in
een meeuw schijt zich uit tegen het raam
een vrouw verplaatst bloempotten
een man is in het buitenland, daar ben je internationaal
om vier uur klinkt de schoolbel polyfoon
in de winkels hangen meisjes in de rekken
stijve tepels tegen de reling van de autosnelweg
internet doet het weer niet meer
bussen rijden naar de parking, nergens uitgenodigd
bij het groot vuil op dinsdagavond is het warm
maar het is maandag en er liggen al zeventien ballen op het dak
ze vraagt of het beter gaat met mijn gsm
kijkt naar de brownbeweging in de soep
de moeder
ik zit aan de keukentafel
probeer slecht nieuws door de perforator te halen
tot confetti
het is niet onmogelijk, zeg ik
ik ben een mogelijke vrouw
ze hoort mij niet, houdt zich zomertinten voor
waarbij ze een terras verzint
leg je hoofd op deze regel
wacht
mag ik je haar doen
je borsten
je getekende neus
je uitgesproken lippen
je kin die zich een val herinnert
samen met je knieën
vingers die in mij vertragen
je voorhoofd, nog niet ingevuld
wangen zonder begin
de buik die je hebt
je benen een gebed
je verlegen rug
voeten waarin de zomer zwelt
armen waarop de zomer afsloot
met veel zonnige sproeten
je lacht
of ik je mooi vind
en hoe zie je mij
en kan dat, twee vragen verzoenen