LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 128: Ellen Warmond – Changement de décor

20 jan, 2010
door Inge Boulonois

Meander Klassieker 128

In deze aflevering een gedicht dat ooit in alle bloemlezingen en schoolboeken Nederlands stond, ‘Changement de décor’ van Ellen Warmond. Inge Boulonois besteedt extra aandacht aan de overvloedige beeldspraak in dit gedicht.

Changement de décor

Zodra de dag als een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken

huizen slaan traag hun bittere ogen op
en sterren vallen doodsbleek uit hun banen

terwijl de zwijgende schildwachten
nachtdroom en dagdroom haastig
elkaar hun plaatsen afstaan
legt het vuurpeloton van de twaalf
nieuwe uren bedaard op mij aan.


Ellen Warmond (1930 – 2011)

Uit: Proeftuin (1953)
Uitgever: Bakker / Daamen

Dit is verreweg het bekendste gedicht van Pieternella Cornelia van Yperen (Rotterdam, 1930), die schreef onder het pseudoniem Ellen Warmond. De ‘wisseling van decor’ komt uit haar debuutbundel. Het gedicht frappeert door de overdaad aan beeldspraak en de vervreemde kijk op het bestaan, een stemming die door de hele bundel heen sijpelt; Warmond zelf sprak over een inoperabel tekort. Metaforische overvloed zien we ook bij haar tijdgenoten, de Vijftigers, maar hier klinkt de inhoud aanzienlijk minder vitaal, doet eerder denken aan de Grote Melancholie zoals Maaike Meijer het werk van dichteressen uit die tijd literair-sociologisch typeerde. Warmonds bibliografie telt tientallen boeken, vooral dichtbundels. Daarnaast schreef zij proza. Voor de bibliografische informatie kunt u terecht bij de dbnl.

Alleen al de eerste twee regels, waarin de nieuwe dag wordt voorgesteld door een binnenschuivende dreigbrief, doen onheilspellend aan. Het zonlicht dat als snelle messen de rode zegels van de droom losbreekt, intensifieert dit gevoel. De Bijbellezers onder u moeten misschien denken aan het openen van de boekrol en/of aan de dag des oordeels. Bij de ‘gewone’ lezer roept de combinatie van ‘rood’ en ‘snelle messen’ bloederige associaties op. De ‘rode zegels’ zouden we kunnen interpreteren als de oogleden die open gaan, hardhandig open worden gebroken. Omineus klinken ook de huizen met ‘hun bittere ogen’ en de toevoeging ’doodsbleek’ bij de sterren in de tweede strofe . Dat opslaan van ogen doen de huizen ook nog eens ‘traag’, waarmee het contrast met de agressieve ‘snelle’ messen scherp wordt aangezet. De slotstrofe fungeert als uitsmijter. De polysyndetische ‘nachtdroom en dagdroom’ staan ’haastig’ elkaar hun plaats af waardoor gesuggereerd wordt dat de werkelijkheid een droom of zelfs een nachtmerrie is die geen enkele onderbreking duldt. De dag is een ‘vuurpeloton van de twaalf nieuwe uren’ dat ‘bedaard’, m.a.w. in alle rust alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, op de ik-figuur aanlegt.

Bepaald geen poëtisch ontwaken met indrukwekkend morgenrood, eerder het toneel van iemand wie de doodstraf met de kogel wacht. Het sombere illusionisme van een als bedreigend ervaren werkelijkheid overheerst. Nacht en dag worden afgewisseld door – een tautologie – ‘zwijgende schildwachten’, met wie dus absoluut niet te onderhandelen valt. Ze maken deel uit van een verandering van ‘decor’ als de onwerkelijke achtergrond van een macaber script. Door het enjambement na ‘twaalf’, een half etmaal, resoneert de unheimische metonymie van het getal mee zoals we die kennen in de uitdrukking ‘vijf voor twaalf’. Slechts twee keer is in het gedicht een persoonlijk voornaamwoord gebruikt: ‘mijn’ in regel 2 en ‘mij’ in de slotregel. Het ‘ik’ speelt kennelijk geen hoofdrol, terwijl het wel lyrisch subject is. Het is nergens syntactisch onderwerp, komt hier slechts voor als bezittelijk voornaamwoord en lijdend voorwerp. De ik-figuur wordt overruled door de dreiging van de dag, maar het blijft haar kamer. En haar beleving. Het passieve werkwoord ‘worden’ beklemtoont dat het haar ‘overkomt’.

Het vrije vers telt drie strofen: kwatrijn, distichon en kwintijn. Het is rijk gelardeerd met klinkerrijm zoals in ‘‘snelle’ en ‘messen’. Het meest opvallend zijn de assonerende lange a- en o-klank die doen denken aan de uitroepen van verwondering en schrik. Changement de décor bestaat slechts uit één zin zonder interpunctie, wat een dynamische indruk maakt. Het heeft geen vast metrum, het aantal lettergrepen per regel varieert. Zoals ik al schreef, wemelt het van beeldspraak – van overdrachtelijk of figuurlijk taalgebruik, van metaforen.

Beeldspraak is een stilistisch hulpmiddel waarmee iets indirect, via een gedeelde eigenschap, wordt uitgedrukt. Onze spreektaal zit er vol mee. We hebben het over een boom van een vent, een strenge winter om daarmee een specifieke eigenschap van het genoemde te benadrukken. Originelere voorbeelden zijn: de zuignap van een stoel, de schatkist van het geheugen, het hart van pijnboomhout. Beeldspraak sorteert dus een bepaald effect als stijlfiguur.

Regel 1 vergelijkt de ‘dag’ met een ‘dreigbrief’. Het is een metafoor, net als ‘de rode zegels van de droom’, die verwijzen naar de oogleden, en ook de vergelijking van ‘zonlicht’ met ‘snelle messen’. (Het onderscheid tussen een metafoor in ruimere en engere zin laat ik hier omwille van de overzichtelijkheid achterwege.)

In de tweede strofe richt de blik van het lyrisch subject zich naar buiten; het perspectief verandert. De regel ‘huizen slaan traag hun bittere ogen op’ kunnen we opvatten als: de huizen waarvan ramen en/of gordijnen opengaan. Deze vergelijking berust op de metafoor van de personificatie, de voorstelling van een huis als een levende persoon. Deze personificatie bevat nóg een metafoor en wel ‘bittere’ ogen. Dit is synesthesie, beeldspraak waarbij het ene zintuig (de smaak) een eigenschap krijgt van een ander zintuig (de visuele waarneming). Op personificatie berust eveneens ‘sterren vallen doodsbleek uit hun banen’; sterren zijn immers geen personen die doodsbleek kunnen wegtrekken.

Ook de laatste strofe zit vol met beeldspraak. Metaforen zijn ‘nachtdroom en dagdroom’; ze staan voor slapen en waken, voor onderbewustzijn en bewustzijn. Door de vergelijking met ‘schildwachten’ krijgen ‘nachtdroom en dagdroom’ menselijke eigenschappen toegedicht, ze worden dus gepersonifieerd. Het ‘vuurpeloton van de twaalf nieuwe uren’ duidt metaforisch de angstaanjagende nieuwe dag aan. De ‘uren’ krijgen door het ‘vuurpeloton’ menselijke eigenschappen, wederom een personificatie dus, die ook nog eens wordt beklemtoond door het adjectief ‘bedaard’. Tenslotte zouden we Changement de décor als geheel door de brede en uitvoerige uitwerking kunnen opvatten als een homerische vergelijking.

Het aanbreken van de dag is in de literaire traditie een geliefd onderwerp, het werd een topos. Ik rond mijn bespreking af met twee dageraadsgedichten. In ‘De dag gaat open als een gouden roos’ verwoordt Herman Gorter in de verheven taal der Tachtigers zijn ervaring van een nieuwe dag. Vervolgens een ontwaken in onze tijd: Jannah Loontjes’ ‘Geplastificeerd’.

De dag gaat open als een gouden roos

De dag gaat open als een gouden roos;
ik sta aan ‘t raam en zend mijn adem uit,
het veld is stil, en nauwlijks één geluid
breekt naar het koepelblauw bij tussenpoos.

En in mijn kamer, als een donkre doos,
waarvoor de parels hangen aan de ruit,
ga ‘k heen en weer, tot waar mijn wandling stuit
en ik bij donkren wand stil peinzend poos.

Ik heb ‘t gevonden, het mensengeluk,
als moest ik worden vier en dertig jaar
eer ik het vond, en ging veel trachten stuk
in spannend worstlen en ijdel gebaar.
Maar zo zeker als daarbuiten de zon de
wereld befloerst, heb ik ‘t geluk gevonden.


Herman Gorter – Verzen (1890)
Geplastificeerd

Boven de daken rekt een onverschillige
lucht zich uit. Buiten nieuwbouwmuren
gapen blokkenwijken gelaten. En hier lig ik,
huisnr 6, in het rechte rijtje buren.

Verscholen tussen lakens. Oren in koepels.
Handen, knieën om mijn kin. Nog zo’n ochtend.
Nog zo’n illusie van nieuw begin. Het huis krimpt.

Minuten kruipen. Ik ben een klein product.
Een tablet in plastic opgesloten. Een paracetamol.
Een stip in civiel patroon van de doordrukstrip.


Jannah Loontjens – Het ongelooflijke krimpen (2006)


Noot: inmiddels heeft Inge Boulonois ook aan Geplastificeerd van Jannah Loontjens een Klassieker gewijd.

     Andere berichten