Kalme zee
Zo is het ons uiteindelijk vergaan:
als schepen zonder lading reizen wij.
Niet doelloos, neen, de sterren en de maan
zijn onze gids, zoals weleer toen zij
het trekken langs een vaste hemelbaan
aan ons als voorbeeld stelden. Ieder tij
bracht wrakhout mee uit onze oceaan.
Toch ging de dreiging, leek het, ons voorbij
toen wij voor anker lagen op de ree.
We deelden in de haven nog een kade
maar dan is elk een eigen koers gaan varen
alsof de trossen nooit verstrengeld waren.
Nu mijden we elkanders breedtegraden
en schrijven in ons logboek: kalme zee.
Grind
Er knerpen kiezels in mijn hoofd.
Ik wankel in het knarsend grind
op zoek naar rust die ik niet vind
in taal, in denken. Licht gedoofd
omdat de schemer mij belooft
dat hij zal troosten wie hem mint
en ramen dicht opdat de wind
geen schilfer uit mijn denkpad rooft.
Het duister kent dit broze huilen
om struikelstenen, hobbels, kuilen
en sust me tot ik in mijn dromen
geen lanen afgezoomd met bomen,
geen knusse, kronkelige stegen
maar ‘t gaan beschouw en niet de wegen.
taalbarrière
wij spraken nooit dezelfde taal
al peuterde de kleuter die ik was
letters uit zijn mond
ik kraaide nimmer zijn gemak
noch zijn onvermogen
wel eigen wisselwoorden
die hij niet verstond
stappen, fietsen, autorijden:
vreemde talen die hij sprak
of liever, schreeuwde
tot het kristallen lexicon
van mijn kinderliefde brak
deelden wij geen idioom
waarop we samen konden bogen
nu het zijne is vergeeld
de harde kaft heeft losgelaten
aanhoren wij elkanders taal
met mededogen