Mijn werk is mijn autobiografie
door Johan Reijmerink
Iran staat momenteel volop in de internationale aandacht. President Ahmadinejad bestuurt een land dat in de wereldgemeenschap een verontrustende uitstraling heeft. Dat neemt niet weg dat Iran cultureel een belangrijke en lange traditie heeft en dat bij een groot deel van de bevolking een westerse oriëntatie nog altijd levendig aanwezig is, zeker ook op cultureel gebied.
Toen ik voor het eerst de bloemlezing uit het werk van Ahmad Shamlu doorbladerde, moest ik direct denken aan mijn eerste kennismaking met de kwatrijnen van Omar Khayyam die J.H.Leopold begin 20e eeuw vertaalde uit het Engels. Aforistische wijsheid van Bijbelse allure. Ze inspireerden Leopold zich verder te verdiepen in de Oosterse filosofie, in het bijzonder het soefisme, een filosofische stroming binnen de islam. Als je de poëzie van Shamlu leest, kom je een klassieke en een hedendaagse wereld binnen.
Ahmad Shamlu (1925-2000) is een invloedrijke dichter uit Iran met een groot aantal bundels op zijn naam. De verzamelbundel Opstandige dauw (2010) is daaruit een bloemlezing. Hij werd in Teheran geboren waar zijn vader legerofficier was. Zelf heeft hij als jonge man vanuit een nationaal-socialistische overtuiging ook kort in het Iraanse leger gediend. Later heeft hij zich bekend tot een meer westers georiënteerd democratische gezindheid. Hij was nadien veertig jaar journalist en redacteur van politieke en culturele bladen. Verder nog documentairemaker, wetenschapper, politiek commentator (zijn leven lang is hij politiek geëngageerd gebleven), vertaler, gastdocent hedendaagse Perzische literatuur. Hij heeft veel gereisd, vooral naar Frankrijk, omdat dit land altijd nauwe banden met Iran heeft gekend.
Shamlu heeft zich als schrijver altijd wereldwijd georiënteerd. Zijn dichterlijke ontwikkeling is langs drieërlei wegen gelopen: de eigen Perzische traditie, de heilige boeken van de drie wereldreligies en de grote modernistische dichters uit de 20e eeuw. Al die sporen vinden we in zijn werk terug. In de Bijbelse figuur van Mozes herkent Shamlu de noodgedwongen ballingschap. Als onafhankelijk denker en dichter heeft hij zich altijd kritisch over de politieke ontwikkelingen in Iran uitgelaten. De tijden van Mossadecq, de sjah en Khomeiny hebben niet de democratie en vrijheid van denken gebracht die Shamlu voorstond.
Een jaar voor zijn dood verschenenonder de titel Zoals een oneindige steeg zijn poëzievertalingen van Octavio Paz, Garcia Lorca, Nazim Hikmet, Paul Eluard en William B.Yeats.
Shamlu is nog onbekend in Nederland, maar we hebben met een belangrijk dichter van doen, die zelfs een keer genomineerd werd voor de Nobelprijs.
Sharog Heshmat Manesh, als socioloog verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam, heeft de gedichten uit Opstandige dauw in het Nederlands vertaald en de uitgave ervan bezorgd. De componist Hamid Tababaei heeft in 1989 een aantal gedichten van Shamlu op muziek gezet. Op de bijgevoegde cd staan getoonzette fragmenten van gedichten van Shamlu.
De uitgave ziet er prachtig uit. Ze is tweetalig: Perzisch op de linker- en Nederlands, spiegelbeeldig op de rechterbladzijde en is van een informatieve uitleiding voorzien. Ik kan de vertaling niet vanuit het vertaalperspectief beoordelen, maar de Nederlandse tekst leest soepel en werkt inspirerend.
Shamlu heeft zijn leven lang in een land geleefd waar de rechtvaardigheid eigenlijk nooit een voet aan de grond heeft gekregen. Dat heeft hem echter niet cynisch gemaakt. Hij heeft er in zijn poëzie de liefde tegenover gesteld. Gewelddadigheid, (on)rechtvaardigheid, (on)vrijheid, angst en liefde zijn grote thema’s. Overheersend lijkt mij zijn diepe vertrouwen in zichzelf en het leven, ondanks alles wat hem is aangedaan.
Ooit heeft hij in een interview gezegd: ‘Mijn werk is mijn autobiografie. Ik geloof niet dat poëzie een impressie is van het leven, poëzie is het leven zelf. Het is heel simpel, de basis van mijn poëzie is de octopus van angst, van onrecht, die als een droom voor mijn ogen verschijnt. […] De aarde is een smerig, alledaags oord waar engelen en misdadigers dezelfde pijn lijden. […] Elke keer als de telefoon rinkelt, of als er op de deur wordt geklopt, staat het koude zweet op mijn voorhoofd. De beste dagen van mijn leven heb ik in de hoeken van gevangenissen gesleten, of tegenover een justitie met in de een hand een zwaard en in de andere ene weegschaal met één schaal. Ze klagen je aan en wegen dat af tegen de hoeveelheid goud die je kunt betalen. […] Ik heb de poëzie gevonden. De helderheid daarvan wil ik niet laten vertroebelen door mij te houden aan de richtlijnen van de poëtische aristocratie.’
De bundel laat een grote diversiteit aan versvormen zien. Korte en lange teksten. Korte en lange zinnen. Een eigenzinnige lay-out. Wijsheidsteksten op de manier van Khayyam, maar ook min of meer verhalende prose à poème gedichten à la Rimbaud en Mallarmé. Voortdurend merk je door de schering van zijn overwegend melancholieke, op de intimiteit van de liefde gerichte poëzie de inslag van de onrustbarende gewelddadigheid van politieke manipulaties. De veilige haven van de liefde plaatst Shamlu veelal tegen het decor van een lieflijke natuurlijke omgeving. Tijd- en ruimteloos. Op zulke momenten staat de Perzische traditie van dichters in hem op.
Vanuit zijn politiek en maatschappelijk engagement schrijft Shamlu heel verstaanbare poëzie. Je kunt zijn poëzie nauwelijks betrappen op ambiguïteit, de aanwezige gelaagdheid zit hem in het gebruik van tegenstellingen, herhalingen en paradoxen. Zijn taalgebruik is zuinig en aforistisch. Hij is zeer in staat lyrische beelden op te roepen zoals: ‘Mist bedekt de hele woestijn./ De lichten van het dorp zijn verborgen/ warmte pulseert door de aderen van de woestijn/ woestijn – vermoeid/ opeengeklemde lippen/ buiten adem/ in dit heet delirium van mist parelt het zweet uit/ alle poriën.//’.
‘Een licht in mijn hand en een licht tegenover mij./ Ik zoek het gevecht met het duister.//’ Deze woorden uit het gedicht ‘De Spiegeltuin’ geven precies weer waarvoor Shamlu zijn leven heeft gestreden: de gewenste overwinning van het licht over de duisternis van zijn wereld. Hij gebruikt veel betekenisvol wit tussen de versregels. Of de gedichten nu lang of kort zijn, witmarges geven uitdrukking aan wat zich niet laat zeggen. Of dat nu een liefdeservaring of het leed van de onderdrukking is, het heeft elke keer eenzelfde werking.
Om je iets van de verschrikking van gevangenschap en onderdrukking in een land als Iran te laten beleven is het gedicht ‘In deze blinde steeg’ heel veelzeggend. Een lang gedicht met een eigenzinnige lay-out:
Ze ruiken aan je mond
of je soms gezegd hebt dat je van me houdt.
Ze ruiken aan je hart
het zijn vreemde tijden, liefste
Bij de wegblokkade
wordt de liefde/ gegeseld.
We moeten de liefde in de kelder verbergen
In de hoeken van deze kille blinde steeg
voeden ze hun vuren
met liederen en poëzie.
Voorzichtig, denken is gevaarlijk.
Het zijn vreemde tijden, liefste
Wie ’s nachts op de deur klopt
komt om het licht te doven.
We moeten het licht in de kelder verbergen.
[…]
Dit gedicht werd in 1979 ten tijde van de val van de sjah geschreven, toen vele vooraanstaande Iraniërs in ballingschap leefden in Frankrijk, Engeland en de VS. Heel goed wordt het gevoel van ontheemding uitgedrukt in:
Wie zijn we en waar zijn we te vinden
wat zeggen we en waar zijn we mee bezig?
Is er een antwoord?
Terwijl we op dat antwoord wachten
draaien we nerveus om elkaar heen
de inslag van zijn echo
zou ons vergruizen
als een berg.
De bundel staat vol met prachtige aforistische regels die de schittering en troost van de liefde, de meedogenloosheid van het geweld, de huiver voor de angst en de troost van het verglijden van de tijd weergeven. ‘Wie is de gevangene/ die achter je pupillen schreeuwt/ die met gezwollen lippen/ de vrijheid/ een rode roos toewerpt?-//’ (uit het gedicht ‘Nocturne’).
Uit hetzelfde gedicht regels als: ‘En je hart/ is een vredesduif/ die onder een huif van bitterheid/ stuiptrekt in haar bloed.//’. Maar in hetzelfde vers ook lichte regels die getuigen van een enorme geestelijke veerkracht om de gruwelen van de onderdrukking te weerstaan: ‘Desondanks/ wat vlieg je/hoog/wat vlieg je/ lang!//’
Hoewel de bundel voor een groot deel bestaat uit gedichten die de politieke werkelijkheid beschrijven, wil ik eindigen met een deel van het lange liefdesgedicht ‘Aïda in de spiegel’, opgedragen aan zijn toenmalige vrouw. Een sensuele, fijnzinnige beschrijving van een vrouw die zijn verbeelding als dichter erotiseert.
De fijnzinnige verzen
van je lippen
vormen de meest wellustige kus om
in een schaamte
die ene holenmens dwingt
zich te beschaven,
de twee schuine lijnen
van je wangen
tekenen je trots
en bezegelen mijn lot
dat ik de nacht doorstond
ongewapend
op de morgen wachtte,
dat ik de soevereine onschuld
te midden van het gesjacher van bordelen
onverbroken aantrof.
Nooit rustte iemand zich zo toe voor zijn dood, als ik, toen ik me opmaakte om te leven!
[…]
Er is altijd weer de hoop die hem heeft voortgedreven door dit tranendal: ‘ik voel/ in deze zoutwoestijn van de wanhoop/ ineens overal/ duizenden koele bossen// uit de aarde opstaan.//’ […] ik voel/ in mijn ogen/op de rood glinsterende tranenval/ een lied ademen van een zon die niet ondergaat;//’.
Zo is mijn eerste kennismaking met de poëzie van Shamlu er één van verwondering over zoveel onrecht en niettemin zoveel intense liefde voor het leven.