Hier naderde taal. Al wat je werd
was een strijdperk van laten en vragen.
De einder sloop. Ongewapend
ging men ter kanonnade.
Hier ging men schelpen rapen in het slib,
men plooide zich naar putten en holtes.
Ook was men kort, welvarend en ver voorbij de stad.
Hier lag de tijd in een pot met gaten
die men naar beneden droeg.
Een mannenstem klonk schril. Ik hield ervan
wanneer je zweeg.
Hier naderde angst, in ieder geval
was het slagveld niet onbesproken.
Zwaarden werden omgegord, een mantra
vuurde de voorhoede aan.
Hier droeg men het zwaard
als een tandenstoker, hier
ging men zingen in het donker
en liet men klare dromen los.
Ook ging men wonen in een ander land.
Men hief het glas, knipte
alle haren kort.
Hier naderde ernst, in ieder geval
wist niemand waarom men opmarcheerde.
Men voelde warme wonden,
zocht naar troepen, kolonnes.
Dus bespaarde men op taal,
werd men uitgezwaaid door ruitenwissers.
Ook redde men de eigen huid.
Hier moest men met zeker gerommel
het avondmaal verlaten. Men huilde vloeren vol.
Er zat een man in hart.
Men kon de wind nog voelen in het dal.