LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Miriam Janssen – Voeten in vandaag

15 apr, 2013

De nieuwe kleren van de keizerin van de zee

door Levity Peters

Het gevoel dat ze voor jou geschreven zijn, dat maakt het plezierig om gedichten te lezen. Daarvoor hoeven ze niet per se over jou te gaan. Ze kunnen aan een onbekend Marietje zijn gericht, er kunnen dingen in gebeuren waarvan jij niet durft te dromen; het kunnen gedichten zijn waarvoor je moeite moet doen om de dubbele bodem te vinden, het kunnen sombere, duistere gedichten zijn, wrede, woord dronken, schokkende, vrolijke; als ze maar iets te vertellen hebben dat je interesse wekt, je aandacht vraagt, misschien wel opvallend bescheiden, zodat je vanzelf goed luistert om het te verstaan. Misschien is het verhaal je al bekend, misschien is het zelfs onbenullig; toch stemt het je dankbaar en tevreden dat je het kon lezen. Sommige gedichten blijven je sindsdien bij. Szymborska was daar zo goed in, zij sprak zoveel mensen aan, dat zij er de Nobelprijs voor ontving.
Zij inspireerde Miriam Janssen tot het volgende gedichtje:

Op karmozijnrode dagen zie ik
ogen bliksemen naar mijn rode rok.

Als ik mijn appelgroene jas draag
voel ik mij om in te bijten.

Hul ik mij in turkoois
dan ben ik godin van de zee.

Waarom voel ik mij er niet door aangesproken? Omdat er aandacht gevraagd wordt, maar niets gegeven. Ik word zoals ik mij kleed!, schrijft de dichteres, Kijk mij eens bijzonder zijn. Dat is alles wat dit gedichtje zegt. Het is een soort reclametekst. Die geloof je ook niet.
Datzelfde probleem doet zich soms voor dankzij een verkeerde woordkeus.
Het gedicht ‘Op Mars’ begint zo: ‘Een bril dwarrelt aan je handen’.
Nu gaat dat gedicht over iemand die de weg een beetje kwijt is, vandaar de titel, maar de dichteres was ook verdwaald: een dwarrelende bril bestaat nog steeds niet. Nog vreemder komt hij mij voor, dwarrelend ‘aan je handen’. Aan één hand hield ik het kunststukje al voor onmogelijk, maar dwarrelend aan beide handen, daarvoor moet je echt op Mars zijn.

Soms wordt zij onbedoeld komisch. Een titelloos gedicht (blz. 53) gaat over een pianist:

Zijn vingers gaan
langs de toetsen
ze fluisteren bruisen
strelen beuken

De bedoeling is mij duidelijk. Maar wanneer de vingers langs de toetsen gaan, krijg je geen geluid uit het instrument. Een gestreelde piano geeft geen kreuntje. En naar fluisterende vingers heb ik nooit oren gehad.
Dat het een bijzonder concert was neem ik aan, wanneer ik lees:

vrouwkleine voeten dansen op de pedalen

Ik ken vrouwen met heel grote voeten. Ook speel ik piano, maar heb nog nooit met mijn voetjes op de pedalen gedanst. Kwam nooit op het idee. Maar het wordt nog doller:

noten stromen als bergbeken
jagen de speler op van zijn kruk
zingen rond in zijn gesloten mond

Om het hilarische hoogtepunt te bereiken met:

de muziek is te wijd
voor de kleine man
de man is te groot
voor de ruime zaal

Waarna ik schaterend over de grond rolde. Dit is pervers!
Ik ben nog aan het bijkomen. En triest. Hier schrijft iemand die Szymborska blijkbaar gelezen heeft, maar niets heeft gemerkt van de onoverbrugbare kloof tussen haar werk en dat van de grote dichteres.

Ruige mannen
met oorring en schipperstrui
staan op ladders kozijnen te kleuren
ze fluiten een Gronings lied

de klok klept de etensuren
ik dek mijn tafel
tel mijn zaden
ik zit mijn avondzon

Nu ga ik niet zeuren over die klok die in één keer alle etensuren klept. Nee, het gaat mij natuurlijk om de verbinding die zij legt tussen ruige mannen en haar zaden die zij telt. Onovertroffen.
In het gedicht ‘Bombardement’ worden ‘kantoorklerken, kinderen uitgemoord’,
wat natuurlijk triest is, en ‘kamers afgebrand’. Ik heb het bange vermoeden dat de dichteres niet doorheeft wat daarmee mis is. Triest.

En dan is er nog het bijna plagiaat van Judith Herzberg. Waar die in ‘Liedje’ schrijft: ‘Lieg niet tegen me over sterven/ want zo lang we er nog zijn/ vind ik dat toegangsloze/ niet mededelen wat je denkt/ erger en zo veel doder.’, schrijft Miriam Janssen, die deze strofe wellicht niet zo goed vond en dacht er iets beters van te kunnen maken:

Steeds jonger klonk je
de hoopvolle hoogte aan het einde van je naam
terug naar het kind dat een pakje verwacht

Zonder stem ben je zoveel doder.

Herzberg is voor mij helder als glas, maar het gedicht van Janssen zou ik zo vaak als ik maar wilde over kunnen lezen zonder ooit tot inzicht te komen waar het over gaat. Misschien ben ik er te dom voor, misschien komt het door haar gebruik van een ‘nieuwe taal’ die mij nog vreemd is:

Tijd

Om de winter van het raam te vegen
het blad van je gedachten te harken

oude patronen aan de straat te zetten
ongekende kleuren te dragen

tijd voor nieuwe taal

Er staan betere gedichten in de bundel dan de door mij aangehaalde. Een paar keer heb ik gedacht: ze kan het dus wel. Het waren de gedichten met de minste fratsen, waarin ze niet probeerde om interessant te schrijven. Lees bijvoorbeeld het titelloze gedicht op blz. 44. Soms vond ik de gedichten slecht geschreven, maar muzikaal. En voor haar revanche met een volgende bundel wens ik haar betere lectoren toe dan degenen die zij op bladzijde 63 bedankt: Zonder hun ‘strenge en liefdevolle inmenging’ was zij niet tot dit geheel gekomen, schrijft zij…

***
Miriam Janssen(1951) is onderwijspsycholoog en schrijfdocent bij De TalenTuin.
Voeten in vandaag, genomineerd als ‘Overijssels boek van het jaar 2012’, is haar derde bundel. Ook de twee vorige verschenen bij Kontrast.

     Andere berichten