Wees niet bevreesd
door Joop Leibbrand
Na twee eerdere bundels bij uitgeverij kleine Uil heeft Rense Sinkgraven nu onderdak gevonden bij het Dordtse Liverse, dat met o.a. de Bordeauxreeks dapper bezig is met het opbouwen van een interessant eigen poëziefonds. De vraag is of Sinkgraven daaraan met Liefde is voor feestdagen in positieve zin bijdraagt. De bundel opent in ieder geval sterk:
Geen God
Wij botsten, jij viel,
een vorm van gerechtigheid.
Onder de fiets lag je breekbaar
als een vader, wat weet jij nou?
Dat de aarde plat is, dat God
bestaat, de schepping prachtig is.
Wij vragen om genade.
Zeker zal de dood komen en dan?
Dan denk ik aan je ogen, je bruine
ogen, ik ben het vader.
Hoe je licht gebogen – loop
toch rechtop – naast me gaat
en me uitzwaait. Wees niet bang.
Wees niet bevreesd.
Twee strofen van zeven regels, met vier respectievelijk vijf zinnen, in beide een retorische vraag en veel assonanties en de slotregel van de tweede aansluitend op die van de eerste. De vorm is daarmee mooi compact. De inhoud is dat in zekere zin ook, want we hebben te maken met een klassiek vader-zoongedicht, compleet met enerzijds hun conflicterende levensopvatting en anderzijds hun verbondenheid. Daarbij blijft er voor de lezer voldoende open om keuzes te maken. Wie is de God uit de titel? Hoe letterlijk mag of moet het begin gelezen worden? Roept ‘breekbaar [zijn] als een vader’ bij de lezer eigen herinneringen op? Hoe pesterig, of ontluisterend, is de vraag wat of de vader nu weet? Nou? Lezen we in ‘Wij vragen om genade.’ uitsluitend de opvatting van de vader? Om wiens dood gaat het vervolgens? Sterft de vader en sterkt de zoon hem daarbij, of is de vader – al of niet als toekomstbeeld – al gestorven en is hij degene die ooit voor de zoon het sterven licht zal maken?
De crux zit in het regeltje ‘ik ben het vader’, waarin ‘ik’ zowel op de zoon als op de vader kan slaan. De dubbele imperatief aan het eind ten slotte kan hier zowel persoonlijk als algemeen menselijk zijn.
Kortom, het is een gedicht waarmee je niet snel klaar bent, een belofte voor de rest van de bundel. De twee gedichten die de eerste afdeling completeren, lijken dit te bevestigen, al is het Hendrik de Vriesachtige ‘Ik droeg een geweer’ in een heel ander stijlregister geschreven (‘Ik hoorde een moeder./ Zij zong van een vogel./ Ik doodde de vogel./ Vermoordde het lied.’). Maar het sterke ‘Storm en regen’, een suggestief gedicht over een begrafenisdienst, staat dan weer heel dicht bij het begin.
Daarna, helaas, wordt het minder, en hoewel er steeds regels opduiken die de de moeite waard zijn, zijn het zelden nog complete gedichten (‘Witte muur’, ‘Stil’) die je treffen. Daarbij gaat Sinkgravens neiging om in korte, geïsoleerde regels te schrijven wat irriteren, vooral als ze weinig oproepen en de innerlijke samenhang ontbreekt. Gedicht vier uit de bundel, ‘La chambre des étoiles’, handelend over eenvoudig liefdesgeluk, eindigt met de strofe ‘Aan de hemel staat de Grote Beer./ Gekaderd door het raamkozijn./ Constellatie van ons samenzijn./ Blauwdruk van dat geluk.’ Niet alleen dat ik dit stilistisch heel lelijk vind, maar ik vermag ook niet te doorgronden hoe het sterrenbeeld de constellatie, zelfs de blauwdruk van geluk kan zijn. Vanwege de steelpan? Het klinkt goed, lijkt veelzeggend, maar is strikt genomen onzin.
En zo gaat het vaker in de bundel, waarbij opvalt dat de dichter zich nogal eens met de beeldspraak vergaloppeert. ‘De lepel is de spiegel van de ziel.’ opent ‘Pokdalig’ en in ‘Nevel’, trouwens weer een van de betere gedichten, staat: ‘De klok tikt als een jachthond in mijn pols. In ‘Binnenzee’: ‘In mij zeurt het woord, het steekt, een angel,/ brutale kraai die onophoudelijk schreeuwt.// […] // Het woord daalt op mij neer, een roofdier,/ een vishaak, een kwelgeest in mijn zon.’ Het ademt iets groots, maar wat betekent het? Ook in ‘Vlucht’ ben je snel het spoor bijster: ‘En zij die me baarde, ik ken/ haar niet. Ik ken niemand, alleen/ helder water om in te baden./ Maar herboren ben ik niet.’
Soms bezondigt hij zich aan weke romantiek (‘De maan onder een sprei’), is een gedachtegang onhelder (‘Uurwerkmaker’) of is de innerlijke logica niet te doorgronden (‘Schaduw is mijn grond’). ‘Nachtlokaal’ stapelt de clichés.
Iemand had naast Sinkgraven moeten gaan zitten en per gedicht regel voor regel de relevantie moeten nagaan en het logische onderlinge verband.
Enkele gedichten detoneren. Wat doen ‘Diepwoelen met de wipwoeler’, ‘Pieter de Papoea’ en ‘Closing T’ in de bundel? Gelukkig is daar dan ook weer een gedicht als ‘Ondenkbaar‘, en ook het titelgedicht kan ermee door, al geldt daarvoor toch ook dat de beelden wel erg los van elkaar staan.
Oostenwind
Wat jij zegt is waar.
Ik ben een minnaar van niks.
Een boerenjongen met
grove handen.
Liefde is voor feestdagen.
Trek voren in de klei.
Ik ben een boer van niks.
Oogst oostenwind, denk
er zeilen bij, een schip, orkaan.
Ver weg van jou.
Liefde is voor feestdagen telt 34 gedichten, onderverdeeld in zeven genummerde afdelingen, waarin met enige goede wil is vast te stellen dat er telkens een ander thema in domineert: herkomst, liefde en relaties, natuur, het metafysisch-filosofische, het ik, het dichterschap, de dood. Maar erg uitgesproken zijn die thema’s niet en veel gedichten hadden ook elders kunnen staan.
Op het achterplat prijzen Ingmar Heytze en Anneke Claus Sinkgravens eerdere werk en is merkwaardigerwijs ook dit citaat van Jean Pierre Rawie opgenomen: ‘Rense Sinkgraven ken ik, een heel aardige jongen, al weet ik niet wat ie schrijft.’ Het is onbedoeld een treffende karakteristiek van de bundel: vriendelijk, sympathiek maar inhoudelijk te weinig uitgesproken om als bundel te beklijven.
Maar Sinkgraven heeft talent genoeg en misschien was dit het laatste deel van de lange aanloop naar zijn definitieve doorbraak. Laten we het hopen. Ik gun het de dichter, ik gun het zijn uitgever.
***
Rense Sinkgraven (1965) studeerde filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij als wetenschapsfilosoof afstudeerde. Van 2007 tot 2009 was hij stadsdichter van Groningen. Hij debuteerde in 2005 met Bombloesem en in 2009 volgde Sloop de stad met tedere woorden. Beide bundels werden in Meander besproken.