De poëzie van de Italiaanse dichter Valerio Magrelli (Rome,1957) is tegendraads en gekant tegen iedere vorm van lyriek en sentiment. Hij wordt in Italië ook wel een cerebrale of rationele dichter genoemd. Zijn gedichten vormen goed doordachte bouwwerken of, zoals een Italiaans poëziecriticus schrijft, ‘volmaakt geconstrueerde horloges’. Magrelli, die filosofie en Frans studeerde en tegenwoordig als hooglaar Franse taal- en letterkunde aan de universiteit werkt, debuteerde op zijn drieëntwintigste met de bundel Ora serrata retinae (1980) en was op slag bekend. Hij schreef in totaal zes dichtbundels, waarvoor hij onder andere de Premio Montale, de Premio Viareggio en de Antonio Feltrinelli prijs ontving. Magrelli is ook recensent, literatuurcriticus en vertaler van onder andere de poëzie van Paul Valéry en Beaudelaire.
U doceert Franse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Cassino. Wanneer is uw fascinatie voor de Franse taal en poëzie begonnen?
Je zou kunnen zeggen dat ik een echte francofiel ben. Het is begonnen met een passie voor de taal zelf, later ben ik ook liefhebber van de Franse literatuur geworden. Mijn eerste Franse klassieker, de essays van Montaigne, las ik toen ik zestien was in het Italiaans. Het was een verjaardagscadeau van mijn vader (merkwaardig voor iemand die ingenieur is!). Jaren later worstelde ik mij met veel moeite door de roman A la recherche du temps perdu van Marcel Proust, dat ik overigens wel in het Frans gelezen heb. Zo ben ik steeds meer Franse literatuur gaan lezen en waagde ik me zelfs aan 16e-eeuwse toneelstukken en poëzie van bekende dichters uit de 18e eeuw. Wat betreft mijn werk aan de universiteit, besloot ik me na mijn afstudeerscriptie filosofie te specialiseren in de Franse letterkunde. Ik had namelijk tijdens mijn universitaire studie al veel werken uit het Frans vertaald en ook inleidingen geschreven bij bundels van Franse dichters. In het begin deed ik dit vooral voor mijn broodwinning. Op die manier ontdekte ik, als bij toverslag, dat ik met mijn vertalingen uit het Frans een rijk en verrassend curriculum had opgebouwd, waarmee mijn academische carrière is begonnen.
Hoe ontstaat bij u het idee voor een gedicht? Gelooft u in inspiratie als een autonoom verschijnsel?
In mijn optiek ontstaat poëzie wanneer je erin slaagt een authentieke kortsluiting te creëren tussen drang, gedachte en taalgebruik. Het beeld waarmee Paul Valéry dit illustreert, namelijk aan de hand van een pendule die heen en weer slingert tussen klank en betekenis, vind ik een prachtvondst. Maar in plaats van een metafoor die uit twee polen bestaat, geef ik toch de voorkeur aan een drieledig beeld van poëzie, dat bestaat uit emotie, reflectie en de verbintenis van deze twee elementen in een soort taalkundige kristalstructuur.
In 2006 was u te gast bij Poetry International in Rotterdam. Wat is u bijgebleven van Poetry?
Ik ben een groot liefhebber van poëziefestivals en poëziesymposia, omdat dichters de gelegenheid krijgen om andere dichters te ontmoeten, te leren kennen, met hen van gedachten te wisselen, te ruziën of de confrontatie aan te gaan. Tijdens Poetry kreeg ik de kans om talloze dichters te zien optreden. Ook de auditieve ervaring, tijdens een poëzievoordracht, was ontzettend belangrijk voor mij. Het voelde kortom, alsof ik als dichter eindelijk in de openbaarheid kwam. In Italië zitten dichters vaak in een soort ivoren toren, alsof ze een verborgen bestaan leiden, afgezonderd en clandestien. Hierdoor is de dichter genoodzaakt zijn schrijven als het ware in het geheim uit te oefenen en komt hij steeds verder af te staan van zijn concurrenten, de auteurs van populaire bestsellers. Maar wie weet komt dit uiteindelijk de poëzie alleen maar ten goede…
Welke dichters zijn een belangrijke bron van inspiratie voor u geweest?
Voordat ik enkele dichters opsom die voor mij een belangrijke bron van inspiratie zijn geweest, wil ik eerst de namen van enkele filosofen noemen, om te beginnen Wittgenstein en Heidegger. Ik wil echter ook niet voorbijgaan aan romanschrijvers zoals Tozzi en Céline, Schulz en Sebald. Zoals je ziet kunnen de meest uiteenlopende talen en culturen, dank zij het harde werk van vertalers (de echte beschermheiligen van de literatuur) de ontwikkeling van een schrijver beïnvloeden. Wat betreft dichters, denk ik onmiddellijk aan de Franse dichter Henri Michaux en de Russische dichter Osip Mandelstam. Wat betreft de Italiaanse poëzie zou ik twee grote dichters uit 1800 willen noemen, die in dialect schrijven en nog nauwelijks bekendheid genieten buiten Italië, namelijk de Milanese dichter Carlo Porta en de uit Rome afkomstige Gioacchino Belli. Ik zou zelfs niet aarzelen om te zeggen dat ze tot de beste dichters van Europa behoren.
Wat vindt u van de crisis in de uitgeversbranche in Italië en de rest van Europa? Vormt de vrije markt een beletsel voor de doorbraak van beginnende dichters en prozaschrijvers?
De crisis in de uitgeversbranche in Italië en de rest van Europa is een bedreiging voor iedere vorm van literaire expressie (de trieste vruchten van de bestsellercultuur niet meegerekend). Maar het is natuurlijk ook zo dat poëzie, zoals ik eerder zei, zich altijd al in de marges van de samenleving heeft afgespeeld, juist om te kunnen overleven. Ik hoop dus dat dichters met nog meer vasthoudendheid aan deze afschuwelijke storm het hoofd weten te bieden, zodat de droom die men ‘werk’ noemt, vooral voor toekomstige generaties, in volle bloei zal terugkeren.
Zou iedere dichter er volgens u een eigen poëtica op na moeten houden?
Ik ben er rotsvast van overtuigd dat iedere dichter er een eigen poëzieopvatting op na houdt. Ik zou zelfs willen beweren dat, in sommige gevallen, ieder afzonderlijk gedicht de uitdrukking is van een uniek, uitzonderlijk, idiosyncratisch en uiterst persoonlijke poëzieopvatting. Poëzie is in mijn optiek synoniem voor spel. Daarbinnen bestaan weer oneindig veel soorten. Maar om het spel te spelen moet je eerst de spelregels kennen. Dit wordt op magistrale wijze uitgelegd in het werk van Wittgenstein, de filosoof die ik al eerder noemde. Ja, ik zou zelfs, uitgaand van zijn theorie, poëzie willen definiëren als taalspel.
Waaraan herken je een goed gedicht. Welke eigenschappen heeft het?
Ik denk dat de meest complete en revolutionaire visie hierop weergegeven wordt in de Kritik der Urteilschaft van Immanuel Kant. Aangezien kunst zijn eigen regels bepaalt, kan het niet geprogrammeerd worden, niet gepland worden, niet vooraf gedefinieerd worden. Dat wil echter niet zeggen dat alleen het beginsel van regelovertreding waarde heeft.
Hoe je dus een goed gedicht herkent? Heel eenvoudig. Door er tientallen en nog eens tientallen te lezen iedere dag, tientallen jaren lang. Het schrijven van poëzie is als het besturen van een vliegtuig. Je moet er eerst duizenden vlieguren op hebben zitten, voordat je het vliegtuig kunt begrijpen, besturen en controleren.
Uw gedichten zijn vertaald naar het Frans, Engels en Spaans. Wat is uw visie op het vertalen van poëzie?
Al meer dan twintig jaar houd ik me bezig met vertalen. Aanvankelijk vanuit een praktisch, compositorisch oogpunt, door steeds en voornamelijk essays, romans, toneelstukken en poëzie uit het Frans te vertalen. Later, toen ik docent was aan de Universiteit van Pisa, werkte ik vooral vanuit een didactische invalshoek, omdat ik lesgaf in het vertalen van metrische poëzie. Hierbij probeerde ik om een tekst die geschreven was in een bepaald metrum, te vertalen naar een tekst waarin het metrum behouden werd, maar dan van een andere taal. Uiteindelijk resulteerde dit in een drietalige poëziereeks voor uitgeverij Einaudi die ik heb geredigeerd. Uiteraard volg ik altijd – als het tenminste talen betreft die ik zelf beheers – met passie, begrip, respect en vaak met enorm veel plezier, het werk van de vertalers die mijn teksten vertalen.
Kunnen wij in de toekomst een nieuwe dichtbundel van u verwachten?
Uitgerekend vandaag verschijnt dankzij een prachtige samenwerking, mijn zesde en laatste poëziebundel Il sangue amaro bij uitgeverij Einaudi. Er zijn perioden dat ik veel en perioden dat ik weinig schrijf, maar ik maak met een zekere regelmaat aantekeningen. Meestal zitten er een aantal jaren tussen de ene en de andere bundel. In dit geval zijn dat er acht. Ik hou van het idee dat een boek iets totaal nieuws brengt. Dat wil zeggen, een tekst die vanuit verschillende gezichtspunten anders is dan het voorgaande boek. Ook al blijft logisch gezien, de auteur dezelfde. Op eenzame wijze en in weerwil van zichzelf, altijd dezelfde.