LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Familiebanden, de dood, stromen en fonteinen

25 jun, 2014

Gerry van der Linden (Eindhoven 1952) debuteerde in 1978 bij de Bezige Bij met de bundel De Aantekening. Ze werd ontdekt door Remco Campert en haar eerste gedichten verschenen in 1975 in het literaire tijdschrift Gedicht. Na haar eerste bundel leefde ze vier jaar in Amerika, waar ze in San Francisco onverwachts met Alan Ginsberg op het podium stond, haar werk sprak hem aan. Pas in 1990 verscheen haar tweede bundel Val op de rand. Ze publiceerde daarna bij verschillende uitgeverijen naast poëzie ook proza. Op dit moment is bij Nieuw Amsterdam haar tiende poëziebundel Stadswild verschenen. Om deze bundel te schrijven kreeg ze een werkbeurs, en een reisbeurs van het Letterenfonds om naar Portugal te gaan.

Gerry van der LindenWaarom wilde je naar Portugal?
Ik wilde naar Portugal vanwege de fonteinen, waterreservoirs en aquaducten. Water speelt een belangrijke rol in deze bundel, in de afdeling Portugese gedichten specifiek. Het stromen van water, oerbron en beweging. Ik wilde heel graag de Mãe d’Água das Amoreiras zien, een bouwwerk dat zowel op een kerk als een kasteel lijkt, en een waterreservoir bevat van 5.500 m3. Heel mystiek. Er is daar een oude fontein en dat hele ijle en mystieke van die omgeving staat in contrast met de grillige kalkmonsters en waterflora die door de eeuwen op de fontein zijn ontstaan. Tegenstellingen vind ik interessant! Stadswild zit vol tegenstelling. Ik gebruik vaak water, aarde, lucht en vuur in mijn gedichten, soms expliciet dan weer impliciet. Dat aardse hoort bij mij, bij mijn poëzie. Maar ook het etherische, het zit aan elkaar vast.

Is het kijken en observeren belangrijk voor je werk?
Jazeker, het heeft alles te maken met kijken. Beelden die op je netvlies komen. Ik bedenk daar mijn eigen verhaal bij. Het is perspectief en perceptie. Als iets me raakt, is dat omdat er iets niet klopt. Het is het tegengestelde van bevestiging. Ik zie details in mensen, dingen, situaties. Het is interessant, als iets die orde verstoort. Daar valt mijn blik op en dat vormt vaak de aanzet tot een gedicht.

De stad speelt ook een grote rol
De stad komt in elke bundel terug en in deze bundel zeker. In de stad is iedereen meer op zichzelf gericht. Op het platteland heb je elkaar meer nodig. Jager of prooi zijn, is de natuur. Dat heb je in de stad in figuurlijke zin: eten of gegeten worden. Dat zit in ons. Zowel in de stad als buiten. Het is het beste, als je de rollen kunt afwisselen. Soms prooi zijn, soms jager. Dat doen we allemaal om te kunnen doorleven, denk ik, die rollen afwisselen.

In je bundels is vaak een afdeling opgedragen aan je zoon Luan.
Als kind heeft hij mij ook bij de aarde gehouden. Hij is ook bezig met taal en we hebben een sterke band. Het gaat echt vanzelf dat hij in een bundel komt, dat je erover schrijft -dat is niet bewust gedaan.

Het gedicht over de Egyptenaar, heb je dat letterlijk zo gehoord of is het verdichting?
Ik hoorde in het Vondelpark die Egyptenaar op de fiets hard in zichzelf of tegen een ander praten, dat kan ook, hij had oordopjes in. Toen ben ik achter hem gaan fietsen. ‘Ik ben Egyptenaar,’ zei hij telkens en dat viel me op. Maar misschien dacht hij wel: wat is dat voor rare Hollandse vrouw die achter mij gaat fietsen. Wie weet heeft hij wel een gedicht over mij geschreven. Maar het is niet letterlijk uit het leven gegrepen, ik heb het verwerkt in een gedicht.

Wanneer is een gedicht af?
Een gedicht is voor mij nooit af. “Wat af is, is niet gemaakt”, zegt Paul Valéry. Want uiteindelijk ben je bezig het beste gedicht ooit te schrijven. Maar als je wil publiceren moet je het loslaten, je geeft het in handen van de redacteur. Maar “af” is het is nooit.

Betekent dat, dat je bij een herdruk alles zou herschrijven?
Ik heb een herdruk van mijn roman Wind gehad. En daar heb ik toen wel over nagedacht. Ik wilde dingen veranderen, maar dat heb ik niet gedaan. Omdat het ook een afspiegeling is van een bepaalde periode, een bepaalde fase van mijn schrijverschap. Ik dacht: dat verhaal moet ik met rust laten. Ik moet het laten zoals het is. Bundels van mij zijn nog niet herdrukt, dus ik weet niet of ik dan hetzelfde zou doen.

Je schrijft altijd veel over banden: banden met geliefden, maar ook familiebanden, ouder/kind kind/grootouder; hoe zit dat?
Het zit al in het woord band, familieband. De verhouding is ambivalent. Aan de ene kant dichtbij aan de andere kant ver weg. Je krijgt een uitzonderingspositie in je familie doordat je er over schrijft. Ik was als kind erg beschouwend en ook een wildebras. Ik was deel van het gezin en gebeurtenis, maar stond erbij en keek ernaar. Je hebt je eigen beleving en kleur. Zo kan het bijvoorbeeld in een familie zo zijn, dat meerdere mensen zich het zwarte schaap voelen. Je schrijft over een verbeelde werkelijkheid die voor iedereen anders is. Je bent ook een beetje een verrader als je schrijft over zaken waar anderen (zoals je familie) mee gemoeid zijn. Pessoa zegt: als dichter lieg je de waarheid en veins je je gevoelens. En dat geloof ik ook.

De dood en afscheid nemen, speelt ook een belangrijke rol in je laatste bundel.
Naarmate ik ouder word, lijkt mijn eigen sterfelijkheid dichterbij te komen. Er zijn mensen in mijn omgeving gestorven, jonger dan ik. Een buurman was aan het verdwijnen, je zag alleen nog omhulsel, terwijl het stralend weer was en een kanarie in een kooitje almaar hoger zong. Deze man kreeg longkanker en was binnen drie weken dood. Dat is confronterend. Leven is voortdurend afscheid nemen: van mensen, van dieren, van dingen en van jezelf. Van hoe je was en afscheid van een beeld van jezelf. Van je jeugd. Iemand zei daarover: ik heb het gevoel dat ik iets heb verloren, ik weet alleen niet wat. Maar ik was al vroeg gewend aan de dood. Toen ik zeven en twintig was stierf mijn grote liefde en kort daarna onze beste vriend. We waren altijd met z’ n drieën. Dat was na mijn eerste bundel en toen ben ik naar Amerika gegaan. Ik was even niet bezig met schrijven, maar met leven en opnieuw mijn positie bepalen. De dood speelt een rol in al mijn bundels.

Wat komt eerst: vorm of inhoud?
De inhoud komt pas echt aan de orde als je met de taal bezig bent. Steeds weer. Hoe meer je aan de taal werkt, hoe meer de inhoud wordt opgelicht en je een spiegel voor je neus krijgt. Dan blijkt het gedicht over iets te gaan.

Wat is goede poëzie?
Poëzie moet iets met je doen. Het moet je raken en je hoeft niet te weten waarom. Je hoeft het ook niet te begrijpen. Je moet het geheim kunnen aanvoelen dat een gedicht je aanbiedt, dat is mooi. Dat geheim moet gekoesterd worden en zo blijven. Het is voor ons allemaal, voor ieder die het gedicht leest. Dat zet beweging op gang. Je reikt uit naar de ander of je wil of niet. Adriaan Morriën zei: mijn gedichten zijn eigenlijk contactadvertenties.

Ook het missen van iemand naast je, speelt een rol in je laatste bundel.
In al mijn bundels, denk ik. Ik ervaar altijd een gemis. Daarom schrijf ik. Dichters, schrijvers, kunstenaars zijn in basis solitair. De afstand met de ander is niet iets dat ik ambieer. Het is er gewoon, en is nodig om te doen, wat ik doe. Maar het gemis blijft.

‘I’ve got to keep the fire burning’ is de titel van een gedicht. Geldt dat voor je poëzie?
Ik was op het platteland van Portugal de hele tijd bezig met de houtkachel brandend te houden. Ik maakte dus een grapje dat ik alleen maar met die kachel bezig was. Je moet er handigheid in krijgen. De avonden en nachten waren nog koud. En natuurlijk is het dubbelzinnig! Dat ik het vuur van de poëzie brandend moet houden. Maar dat besefte ik pas achteraf. Grappig, toch?

Ben je al bezig met nieuw werk of schrijf je nog eens een roman?
Ik ben toch meer van de korte afstand, ik publiceer met regelmaat een kort verhaal in ‘Holland Maandblad’. Misschien schrijf ik ooit nog eens een roman. Het vertellende heeft een andere vorm en structuur. In een gedicht ben je een idee aan het abstraheren, verdichten. In verhalend proza zet je juist lijnen uit. Een tegengestelde beweging, althans voor mij. Maar voor beide genres geldt hard werken aan de taal, dat is je materiaal en je gereedschap tegelijk. Het is denken met je hart en voelen met je hoofd. Er zit ergens een novelle in mijn hoofd, maar ik weet niet of die loskomt, of zich gaat aandienen. Ik hoop van wel. Maar poëzie is er altijd, het is voor mij als ademhalen.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...