LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 182: J. Slauerhoff – De schalmei

16 jul, 2014
Een bespreking door Wim Kleisen

Meander Klassieker 182

Wim Kleisen blaast in deze aflevering ‘De schalmei’ van Slauerhoff nieuw leven in.

De schalmei

Zeven zonen had moeder:
Allen heetten Peter,
Behalve Wanjka die Iwan heette.

Allen konden werken:
Eén was geitenhoeder,
Eén vlocht sandalen,
Eén zelfs bouwde kerken;
Maar Iwan die Wanjka heette
Wilde niet werken.

Op een steen in de zon gezeten
Bespeelde hij zijn schalmei.
‘O, mijn lieve,
Mijn lustige,
Laat mij spelen
In de schaduw van mijn
Korte rustige vallei
Laat andren werken,
Sandalen maken of kerken.
Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.’


J. Slauerhoff (1898-1936)

Uit: Serenade (1930)
Gebruikte uitgave: Verzamelde gedichten (6e druk, 1961)

Vooraf

De biografie van Slauerhoff beschouw ik als bekend. Die laat ik maar liggen.

 

Vorm 

Slauerhoff staat bekend als het tegendeel van een regelmatige vormgever aan zijn gedichten. Dit gedicht bevat vier strofen van ongelijke lengte: drie, zes, twee en acht verzen.de eerste strofe bevat een globale mededeling, de tweede gaat nauwkeuriger in op die informatie. De derde zet die informatie voort met betrekking tot Wanjka, die in alles een contrast vormt met zijn zes broers. De vierde strofe bevat de tekst bij het lied dat hij op zijn schalmei zingt.

 

Inhoud 

De informatie in de eerste strofe bevat twee elementen: Moeder had zeven zonen en daarvan heetten er zes Peter. De zevende heeft twee namen. De tweede strofe geeft ons meer informatie over de broers. Ondanks hun gelijke namen oefenen ze verschillende beroepen uit, handwerkers zijn het op één na die het tot bouwmeester heeft gebracht. Maar Wanjka vormt ook in dit opzicht een contrast. Wat hij graag doet, staat in de derde strofe.

 

Bespreking 

Waarom dragen zes zonen dezelfde naam? Ik kan dit niet anders duiden dan dat zij tot de ‘gewone’ mensen, die allen, voor zover niet werkloos of met pensioen, een beroep uitoefenen. Zij onderscheiden zich in niets van miljoenen andere mensen. Maar dit ligt anders bij Iwan. Hij draagt niet twee namen, maar Wanjka is een verkleiningsvorm, een koosnaampje wellicht, bij de formele naam. Hij wil niet werken. Dit houdt in dat hij min of meer buiten de geordende samenleving staat. Hij trekt het dorp uit, zit op een steen en speelt op zijn schalmei. Op Wikipedia vind je alles over dit instrument: Het is een  eeuwenoud instrument, gebruikt door liefhebbers. Wanjka is zo’n liefhebber, dat is duidelijk. De vierde strofe is verrassend, maar ook een bevestiging van het voorgaande. In pastorale bewoordingen – ik bedoel hier natuurlijk niet het ambt van predikant, maar het poëtische genre uit de zeventiende eeuw –  bezingt hij datgene, waarmee hij zijn leven wil vullen. Sommigen in onze tijd zouden hem ‘werkschuw’ noemen of een ‘flierefluiter’, maar de dichter is heel positief over deze Wanjka. De laatste drie verzen geven een prachtige typering van Wanjka’s levenswens: spelen op zijn schalmei en verder niets.

De laatste strofe begint met een aanspreking: “O, mijn lieve, / Mijn lustige…” Wie dit is vertelt de dichter ons niet. Je zou in de pastorale sfeer aan een geliefde kunnen denken, een herderin of juist een prinses. Maar dat is volledig speculatief.

 

Tot slot 

Slauerhoff publiceerde dit gedicht als eerste van zes gedichten in de tweede afdeling, ‘Voor kinderen’, van zijn bundel Serenade. Dit wil niet zeggen dat ze zonder meer door kinderen begrepen zullen worden. Dit eerste gedicht is nog het meest leesbaar, de andere vijf zijn naar mijn mening toch nog knap moeilijk.

Het lijkt mij dat Slauerhoff in dit gedicht zijn eigen levenssituatie typeert. Hij groeide op in een middenstandsgezin in Leeuwarden, voltooide weliswaar zijn artsenstudie, maar leidde verder een onrustig leven, o.a. als scheepsarts op de grote vaart. Regulier werken was niets voor hem. Het spelen op de schalmei kunnen we als aanduiding van zijn dichterschap opvatten. Hij had een neoromantische instelling, verfoeide de doorsnee burgers. Een gedicht als ‘In Nederland …’ (uit de postume bundel Al dwalend, 1947) getuigt hiervan. Veel van zijn gedichten plaatsen ons niet in de realiteit, maar brengen ons naar fantasie- of droomsituaties en naar niet-Europese locaties.

 

Wim Kleisen

     Andere berichten