Liefdesgedicht van een querulant
door Bert van Weenen
Buren die constant de radio aan hebben staan, dat is een verschrikking. Ik weet niet of er in de Nederlandse literatuur van na de Tweede Wereldoorlog nog andere schrijvers zijn die hierover opmerkingen hebben gemaakt, het is in ieder geval een motief in het werk van Max de Jong (1917–1951), van wie onlangs het lange gedicht Heet van de naald werd herdrukt. Ergens aan het begin noteert de dichter kriegelig:
een kamer heeft vijf wanden
van vijf kanten
begonnen radio’s te spelen
denken verboden
en uit het open raam
nog twee en dertig
gooi een atoombom
op Hilversum
En in zijn dagboeken klaagt De Jong nog veel meer over deze radiohel waardoor hij overdag niet aan schrijven toekomt. Dat maak ik althans op uit de biografie die Nico Keuning in 2000 over De Jong publiceerde onder de fraaie titel Altijd het tinnef om je heen. Van De Jongs dagboek uit 1947–1951 bestaat jammer genoeg alleen een clandestiene uitgave (1990, 51 exemplaren) en er zijn tweemaal fragmenten uit gepubliceerd in Tirade (in 1968 en in 1971).
Na de eerste druk in juni 1947 verschenen er herdrukken van Heet van de naald in 1974 en in 1982. Volgens de uitgever werden er van die drie drukken over een periode van 66 jaar nog geen 2.500 exemplaren verkocht. Nu is er dan een vierde druk, eentje die flink verschilt van de vorige. Was de derde druk een bescheiden boekje met een onopvallend donkerblauw omslag, in de vierde druk wordt de tekst van Heet van de naald ondersteund door een serie andere (oudere) gedichten, een facsimile van het oorspronkelijke handschrift en een uitgebreid nawoord van samensteller Marsha Keja. Een verzameld werk is het nog steeds niet, maar deze mooie gebonden uitgave komt wel een heel eind in die richting.
De titel van Max de Jongs bekendste werk is trouwens een verhaal apart. Nadat De Jong zijn poëtische ontboezeming, waarvan de inkt bij wijze van spreken nog nat was, had laten lezen aan zijn beste vriend Hans van Straten, reageerde deze met de kritische opmerking dat het gedicht hem ‘veel te heet van de naald’ leek. De dichter profiteerde hiervan door die typering—wel slim met weglating van de eerste twee woorden—als titel boven het gedicht te zetten. Op het omslag van de eerste druk (afgebeeld in het fotokatern van Altijd het tinnef om je heen) kwam daar nog een uitroepteken bij; kennelijk om de urgentie van dit verhalende gedicht te benadrukken. Een uitroepteken dat ik gek genoeg ook terugzag in de aanbiedingsfolder van Van Oorschot, terwijl het ontbreekt op het omslag van de derde druk uit 1982 die ik in bezit had en al diverse keren had gelezen. Maar op het definitieve omslag van Heet van de naald en andere gedichten bleek het uitroepteken weer verdwenen… Gelukkig bevat de nieuwste editie een facsimile van het originele manuscript en daarin heeft Max de Jong boven de tekst geschreven: ‘Heet van de naald’. Dat irritante uitroepteken hoort er dus echt niet bij.
Naast Max de Jongs magnum opus (opusje) Heet van de naald bevat deze nieuwe bundel een beperkte keuze uit de tientallen gedichten die De Jong in de jaren daarvoor schreef. Heet van de naald was een laatste poëtische eruptie, nadat De Jong een paar jaar eerder al besloten had de Muze vaarwel te zeggen (met ‘Zelfportret uit 1942’ als afsluiter) en zich te concentreren op essays en aforismen. Die eerdere gedichten, veertig stuks in totaal, rechtvaardigen deze herdruk helaas niet: ze zijn inhoudelijk weinig verrassend (romantisch, op het sentimentele af) en ook qua stijl erg traditioneel. Een van de beste, ook terug te vinden in Gerrit Komrijs bloemlezing uit 1979, is ‘Weer is het nacht’. Maar dit humoristische vers over doden die uit hun graven verrijzen, is wel behoorlijk afwijkend van De Jongs overige werk, waarin vooral melancholie en geklaag de boventoon voeren.
Zoveel viel er bij Max de Jong niet te lachen. Voor wie Nico Keunings biografie over deze gekwelde dichter ernaast legt, is de overeenkomst tussen leven en werk in dit geval meer dan evident. Zo bekeken paste Max de Jong prima in de Forum-traditie waar zijn uitgever Geert van Oorschot zo van gecharmeerd was. Een traditie waarin eerlijkheid, oprechtheid en ongekunsteldheid golden als essentiële onderdelen van een schrijversleven. Behalve dan dat De Jong geen ‘vent’ was op de manier die Menno ter Braak en E. du Perron voorstonden. Daarvoor bleef hij veel te veel steken in zijn eigen, in wezen burgerlijke besognes. Een gedicht als ‘Een nacht’ kan daarbij als voorbeeld dienen.
Een nacht
De stegen van de stad zijn leeg en tochtig
de luchten hel van koersende kometen.
De wanden van een gracht begroeid en vochtig:
door schimmelvegetaties aangevreten.
Een zwaan begeeft zich klam en achterdochtig
het donker in en maakt breed uitgemeten
een tocht langs keldermuren, steil en bochtig.
Ik lig er boven in mijn bed te zweten
en weet me bij die ik niet missen kan,
de vrouw, en meet me aan het zwellen van
haar borsten bloot en van haar schoot het gapen.
Inmiddels nadert door de nacht de zwaan,
nu drijft hij naar het huis, nu legt hij aan
onder het raam en blinkt en mag gaan slapen.
Heet van de naald, het bekendste gedicht van Max de Jong, lees je in een kwartiertje uit. Het is een lang gedicht van 91 strofes van vier regels waarin de dichter n.a.v. een fout gelopen liefdesgeschiedenis een ontnuchterende terugblik geeft op z’n eigen leven. Hij is dan 28 jaar, mislukt als dichter en ondanks verwoede pogingen al even weinig succesvol in de literaire kritiek en bij de vrouwen (in het gedicht ironisch aangeduid als ‘mijn vriendinnen’). Gelukkig houdt De Jongs laconieke humor deze jeremiade overeind. Zo schrijft hij meteen al aan het begin over het vrouwenprobleem:
ik heb haar adres
en verneem alles omtrent haar
via tussenpersonen
(via tussenpersonen)
mijn vriendinnen intussen
beginnen te dwingen
hebben het over trouwen
lopen tenslotte weg
hoewel ik toch eerlijk
in den beginne al
pleeg te vragen of ik
ze niet hoef te trouwen
een hand heeft soms behoefte
aan een andere hand
en men moet er aan toe voegen
aan een borst
En een stukje verderop verzucht hij gelaten:
bij zulk een vrouw
heeft kinderen krijgen
zin omdat men zich er
iets van voor kan stellen
soit, dat heeft die andere
man dan gedaan
en ik zit hier
polygame asceet
en mijn vriendinnen
komen het weekend
en huilen omdat
het niet je ware is
Dat zijn verliefdheid op afstand op twee zussen tegelijk (Neel en Constance Wibaut, ontmoet tijdens een zomerkamp van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudies) nooit meer kon worden dan een broeierige fantasie, was voor De Jong moeilijk te verkroppen. Hij zocht jaren achtereen ‘vruchteloos / naar het recept / om van twee halve vriendinnen / één hele te maken’. Een gedicht over Neel stond al eerder in 1939 onder de titel ‘Neel’ in het tijdschrift Groot Nederland (later kreeg het de lelijke titel ‘The Burden of Beauty’). Zelf begrijpt de aanbedene kennelijk weinig van dit vers: ‘Ik dank U voor de toezending van het nummer van Groot Nederland waarin ik het aan mij gewijde gedichtje vond […] Een ding zou ik graag van U willen weten n.l. hoe U mij kent en of ik U ken’ (geciteerd door Keuning, blz. 33).
Het definitieve vertrek van Neel naar Amerika was de directe aanleiding voor het schrijven van Heet van de naald. De compactheid van dit gedicht, dat hij in één doorwaakte nacht neerpende, verhinderde hem zich te buiten te gaan aan het oeverloze gezeur waarom hij in zijn vriendenkring bekend stond. Ook de één jaar oudere Emiel van Moerkerken, die zijn collega als Mau F. vereeuwigde in een verhaal in de bundel Samen uit, samen thuis (1957; herdrukt in Volgend jaar in Holysloot, 1979), kreeg op den duur schoon genoeg van het ‘eindeloos gezijk’. Keuning haalt in Altijd het tinnef om je heen een brief van Van Moerkerken aan waarin die voorstelt af te zien van terugbetaling van de ƒ 10,– die Max van hem heeft geleend, om zo ‘een half jaar lang verschoond te blijven van je kwaadaardige, insinuerende, verdachtmakende en achterdochtige oudejongejuffrouwen-geroddel en gezeur’.
Je kunt je afvragen wat er van Heet van de naald terecht zou zijn gekomen als Geert van Oorschot dit gedicht niet in een opwelling voor zijn huisvriend had uitgegeven. Zo zag de redactie van het literaire tijdschrift Columbus, waar De Jong in het najaar van 1946 als eerste zijn gedicht aanbood, bar weinig in deze existentiële cri du coeur. De pas tot de redactie toegetreden Paul Rodenko noemde het ‘kwajongensachtig’ en mederedactielid Hans van Straten (nota bene De Jongs ingang bij Columbus) vond het zeker niet sterk, zelfs een ‘rotding’. Bovendien had Max de Jong het schrijven van poëzie formeel al lang opgegeven. Na verschijning van de minibundel Plaquette (1944, 340 exemplaren) richtte hij zich bijna obsessief op de uitgave van zijn literaire essays en van een bloemlezing met uit die essays geplukte aforismen.
Had De Jong in de jaren vlak na de oorlog, toen hij o.a. omging met Gerard Reve, meer succes kunnen hebben als schrijver en dan met name als essayist?
Uit Keunings biografie rijst vooral het beeld op van een onverbeterlijke querulant. De Jongs gebrek aan zelfkritiek maakte langdurige samenwerking nagenoeg onmogelijk. Zelfs Geert van Oorschot, die De Jong toch opvallend welgezind was, kon niks aanvangen met diens literair-kritische werk. Max moest er maar mee naar concurrent Stols gaan… En met zijn bundel aforismen bleef De Jong jarenlang lopen leuren, zonder artistieke conclusies te trekken uit het commentaar van vrienden en uitgevers. Dat niemand zijn genialiteit erkende, ouders en tijdschriftredacties voorop, bleef hem zijn hele leven dwarszitten.
Mij lijkt de conclusie gerechtvaardigd, dat Max de Jong uitsluitend door de niet aflatende inzet van Geert van Oorschot, die hem op alle mogelijke manieren ondersteunde, in de literaire wereld bekend is gebleven. Sublieme gedichten schreef hij niet en zijn essays zijn op z’n zachtst gezegd nogal tijdgebonden. Heet van de naald en andere gedichten is vooral een interessant boek naast de boeiende biografie die Nico Keuning aan deze tragische held wijdde. Dat deze nieuwste druk een facsimile bevat van het complete gedicht ‘Heet van de naald’, maakt aanschaf ervan bijna verplicht. Dichter kun je niet bij deze schrijnende autobiografische tekst komen. ‘[H]ad ik haar gekregen / dan had ik vermoedelijk / de Nobelprijs / op mijn sloffen gehaald’, verzucht de teleurgestelde dichter halverwege. Het is allemaal anders gelopen.