Voor de levenden
door Joop Leibbrand
Judith Herzberg (1934) heeft de vorm van haar gedichten altijd ondergeschikt gemaakt aan de inhoud. Had ze veel woorden nodig, dan gebruikte ze die; kon ze voor het formuleren van een enkele snelle inval met veel minder toe, aarzelde ze nooit om het als kort of ultrakort gedicht te publiceren. Een flink aantal van die korte gedichten heeft ze nu als ‘hopla’s’ bijeengebracht. Niet de naam van een nieuw dichtgenre, maar de wat baldadige aanduiding voor het speelse en spontane karakter van deze verzen, iets ‘Huup, huup, Barbatruc’- achtigs, iets wat zij in ‘Wel en niet’ ‘het tierlantijnse schrijven’ noemt, een soort dichterlijk ‘kopjeduikelen’.
Van de 111 hopla’s zijn er 39 nieuw en komen er 72 uit elf van haar zestien eerdere bundels, van haar debuut Zeepost (1963) tot haar laatste bundel Liever brieven (2013). Uit Het vrolijkt (2008) komen de meeste (veertien), uit Beemdgras (1968) de beste, zoals het klassieke ‘Vraag’, waarmee de bundel opent (‘Hoe is dat zo geworden/ van altijd komen slapen/ tot nooit meer willen zien.’), ‘De zee’ (‘De zee kun je horen/ met je handen voor je oren,/’ enz.) en het eveneens overbekende
ZIEKENBEZOEK
Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed.
Toen hij zijn hoed had opgezet
zei ik, nou, dit gesprek
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee toch niet,
je moet het maar eens proberen.
In 111 Hopla’s is de oorspronkelijke bundelvolgorde geheel losgelaten en staan de gedichten ogenschijnlijk willekeurig door elkaar – al zijn meer dan eens aardige combinaties gemaakt. Zo volgt op ‘Hij deed zijn best’ uit Beemdgras, dat in vier venijnige regels een beeld van een vreugdeloos huwelijk geeft, nu ‘Man’ uit Zeepost, waarin een vorm van ontrouw aan de orde komt.
Er wordt niet apart aangegeven welke hopla’s nieuw zijn. Wie dat wil weten zal bij ieder hem onbekend gedicht in de verantwoording moeten nazoeken of het een eerdere publicatie in een bundel betreft of niet. Maar het is opvallend hoe weinig verschil er te ontdekken valt tussen wat Herzberg in de loop van haar ruim vijftigjarige dichterscarrière schreef. Ze is altijd dezelfde scherpe waarneemster gebleven die maar weinig woorden nodig heeft om zoals in ‘Ziekenbezoek’ een enkele scène de allure te geven van een avondvullend toneelstuk.
Omdat 111 Hopla’s een bloemlezing is, ontbreekt er ook het een en ander. Uit Vliegen (1970) is bijvoorbeeld helemaal niets opgenomen. Alleen al uit het volgende blijkt hoe jammer dat is:
zakken deze dingetjes waarvan de kop
aan het lijf zit als een locomotief
aan een kolenwagen.
Ik mis meer. ‘Het volle leven’ uit Zeepost, ‘Elke ochtend’ uit Dagrest, ‘Eerst komt het wachten’ uit Zoals:
Eerst komt het wachten, het verheugen,
leunend tegen lage muurtjes,
dan komt het voorgevoel van
hoe-nu-verder
daarna het hoe-nu-verder
zelf.
Twee van de nieuwe hopla’s zijn met niet meer dan zes woorden tevens de kortste van de bundel. ‘Na afloop’ luidt: ‘De cake is voor/ de levenden.’ En ‘People’ besluit aldus: ‘People die/ and leave me/ things.’ Het zijn de laatste woorden van de bundel.
111 Hopla’s – klein, handzaam formaat, harde kaft – is mooi uitgegeven. Tegen het eind van het jaar moet de uitgever er nog maar eens reclame voor maken, want het is een ideaal cadeuaboekje: betaalbaar en met een inhoud die iedere poëzielezer zal aanspreken. Nee, ze zijn niet alle 111 goed, maar ze zijn wel alle van Herzberg. En dat telt.