LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 184: K. Schippers – Wit

17 sep, 2014
Door Hans Puper

Meander Klassieker 184

Het wit in de poëzie mag niet onderschat worden. Zelfs als er ‘niets’ staat, heeft dat betekenis, zo laat Hans Puper in zijn analyse van het gedicht ‘Wit’ van K. Schippers zien.

Wit

Het wit tussen regels
Ook het wit tussen woorden

Dat is iets anders dan
‘daar staat niets’
of
‘daar gebeurt niets’

Wit wordt gezien
omdat het op papier
niet alleen is

Vergezeld wit geeft richting aan ogen

Richting lijkt er ook altijd
te zijn als je gewoon
om je heen kijkt: toch hoeft
er niet speciaal iets te gebeuren

Dat is het verschil met papier:
zolang er wit is
volgen er meestal wel
scènes of gebeurtenissen

Wit is een oude meester


K. Schippers (1936)

Uit: Een leeuwerik boven het eiland (2003)
Uitgever: Querido

Een experimentje. Stel je hebt een leeg vel A4. Dat papier is bestemd voor een tekst of een tekening, daar sta je verder niet bij stil. Stel nu dat je links bovenin het volgende regeltje plaatst: ‘zwart bedekt wit’ en verder niets. Dan is het vel wel erg leeg. Nog een stapje verder: het is de bladzijde van een boek. Dan zou dat enkele regeltje op zijn minst verbazing wekken of misschien ook ergernis om de vermeende flauwekul of verspilling, zeker als er nog drie van zulke bladzijden volgen. Je kunt het ook anders zien: het wit krijgt ineens betekenis. Het wordt gezien, doordat het vanwege de woorden niet alleen is. Het krijgt nog meer betekenis als je je realiseert dat het woord ‘wit’ is afgedrukt in zwart: dat geeft een kleine kortsluiting.
Het zijn bladzijden uit de verzamelbundel Een leeuwerik boven een weiland van K. Schippers. Op de volgende drie bladzijden staan de regels ‘zwart bedekt’, ‘bedekt wit’ en ‘bedekt’. Die woorden spelen ook weer een spel: ‘zwart bedekt’ en ‘bedekt wit’ spiegelen elkaar bijvoorbeeld. Samen én afzonderlijk benadrukken zij het uitdagende wit.
De vier bladzijden lijken een illustratie te vormen bij het gedicht ‘Wit’, dat daaraan voorafgaat.

Wit
Aan het wit van de bladzijde zie je of je met proza te maken hebt of met poëzie. Deze pagina heeft kantlijnen. Proza dus. Neem een alledaags zinnetje als: ‘Zij is doodziek van dat gezeur’. Dat is niet meer dan een eenduidige en misschien wat banale constatering in een duidelijke context. Het wordt anders als je de regel in stukjes knipt:

Zij is dood
ziek
van dat gezeur

De context is nu weg en er zijn betekenissen bijgekomen. Lijkt er in de eerste regel iets rampzaligs te zijn gebeurd, in de tweede is er slechts iets zorgelijks over en in de derde regel kun je je schouders ophalen: is dat nu alles? Dat komt door de bewuste regelafbrekingen, waarmee we van proza poëzie hebben gemaakt. (Over de kwaliteit daarvan hebben we het hier even niet.) Alleen: als we wijzen op die enjambementen, dan gaan we uit van de tekst. Schippers draait het om. Hij gaat uit van het wit in een gedicht:

Het wit tussen regels
Ook het wit tussen woorden

Dat is iets anders dan
‘daar staat niets’
of
‘daar gebeurt niets’

Er staat wel degelijk iets: het wit voegt betekenis toe. En er gebeurt ook iets. Het wit maakt de constatering hier niet stellig, maar bedachtzaam. Verder wordt wit gezien

omdat het op papier
niet alleen is

Inderdaad. Je ziet dat zowel in dit gedicht en als op de vier bladzijden waarover ik aan het begin van deze bespreking schreef.
En dan:

Vergezeld wit geeft richting aan ogen.

Dat is een heel andere formulering dan ‘we lezen van links naar rechts’. Het is het samenspel van wit en woorden dat richting geeft: niet alleen van links naar rechts, maar ook van boven naar onder en dat in verschillende tempo’s. Wellicht kun je daarnaast lezen dat het richting geven aan ogen ook betekent het richting geven aan je begrip, je interpretatie – denk aan de regelafbreking, het wit tussen strofen.
De volgende strofe:

Richting lijkt er ook altijd
te zijn als je gewoon
om je heen kijkt: toch hoeft
er niet speciaal iets te gebeuren

Opvallend is het woordje ‘lijkt’: dat kan heel tastend, aarzelend zijn (je hebt het idee dat er richting is, maar klopt dat wel?), maar ook stelliger (het lijkt zo, maar vaak is dat een illusie). De combinatie van ‘lijkt’ met ‘gewoon’, dat extra nadruk krijgt doordat het aan het eind van de regel staat, is mooi. De alledaagse werkelijkheid is niet gewoon als je goed kijkt.
Hoe dan ook, gewoon om je heen kijken verschilt met de richting van je ogen op papier. Dat laatste is betekenisvol:

zolang er wit is
volgen er meestal wel
scènes of gebeurtenissen

Van de werking van het gedicht blijft in het proza niets over; is het gebruik van wit dan de kern van poëzie? Schippers lijkt het daar niet over te hebben in ‘Wit’, maar hij zet je wel aan het denken. Is het betekenisvolle wit bijvoorbeeld hetzelfde als een bewuste relatie tussen vorm en inhoud? Dat laatste is wat Geert Buelens, dichter en hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, betoogt. (Boeiend is zijn college van een kwartier op de site Universiteit van Nederland: Moet een goed gedicht rijmen?)

Meestal wel, maar niet altijd: aan het eind van het gedicht houdt het op en het wit laat dat zien. Dat is een gebeurtenis op zich, maar wel de laatste.
‘Wit is een oude meester’ staat er na de laatste dubbele witregel – omringd door wit: een eerbetoon. En het is een oude meester: wit laat al eeuwen opmerkelijke dingen gebeuren op papier.
We begonnen dit gedeelte met de omzetting van proza in een gedichtje. Laten we nu het omgekeerde doen: van ‘Wit’ maken we proza, met noodzakelijkerwijs wat meer leestekens:

Het wit tussen regels, ook het wit tussen woorden, dat is iets anders dan ‘daar staat niets’ of ‘daar gebeurt niets’. Wit wordt gezien omdat het op papier niet alleen is. Vergezeld wit geeft richting aan ogen. Richting lijkt er ook altijd te zijn als je gewoon om je heen kijkt: toch hoeft er niet speciaal iets te gebeuren. Dat is het verschil met papier: zolang er wit is volgen er meestal wel scènes of gebeurtenissen. Wit is een oude meester.

Verwondering om het alledaagse
In Schippers’ poëzie heeft de werkelijkheid al vanaf zijn debuut in 1958 niets vanzelfsprekends. Zijn werk vormt een nooit eindigend onderzoek van het schijnbaar gewone en dat blijft hem boeien. Er is geen samenhang in de dingen, zegt hij in zijn nieuwe bundel Fijn dat u luistert. Die brengen we zelf aan. Een passage uit het gedicht ‘Tussen hen in’:

Het onverbondene van de dingen
——blad valt naast bank
——————-naast tuinslang
——–alleen door ons kijken
————- samenhang

Je vormt de werkelijkheid zelf. Jouw werkelijkheid, want je kunt het scheppen van die samenhang niet los zien van je ervaring en de persoon die je bent. Voor iemand die zich hiervan bewust is, is niets vanzelfsprekend. Je beseft dat je meestal denkt vanuit een vast referentiekader. Als je dat verandert, ziet de werkelijkheid er heel anders uit. Schippers laat dat voortdurend zien. Wie anders dan hij publiceert op 77-jarige leeftijd een gedicht met de titel ‘De interpunctie van de beweging’?

Hans Puper

     Andere berichten