Zolang er geschiedenis ligt…
Marijntje Gerling
Op negentienjarige leeftijd schreef dichter Hendrik Marsman (1899-1940) zijn klassiek geworden vers ‘Verhevene’.
VERHEVENE
Eeuwen wentelden hun volheid samen:
zijn fundament;
nauw kon hun denkgedrocht omvamen
zijn schedeltent.
haren sloegen hun vlag langs den hemel:
bepantsering;
scherp was zijn lijf, geel en vermetel,
dat dansen ging.
maar hij, blonde boorling der zwellende jaren,
hij tartte nacht
en vlocht het ruige duister samen met zijn haren
tot veilge vacht.
zo, schragend geleund in de nis der kimmen,
zuigende schacht,
zag hij ellende den hemel beklimmen:
zijn eerste wacht.
Marsmans gedrevenheid en zijn levensdrift, ze worden bijna voelbaar. Ondanks (of misschien wel dankzij) zijn leeftijd weet hij in het bestek van zestien regels een geheel eigen sfeer op te roepen. Een gedicht dat zindert van creativiteit, wilskracht en bezieling. Ik moest hieraan denken toen ik regen, kosmos, kamerplant bestudeerde.
Anne Broeksma, nu 27 jaar, schreef en verzamelde de poëzie voor haar debuutbundel gedurende de laatste vijf jaar. Hoewel ze eerder publiceerde in literaire tijdschriften ligt er nu een compleet werk en dat is mooi, want Broeksma is duidelijk niet iemand van de losse verzen. Ze weet in regen, kosmos, kamerplant een eenduidige gedachte – beter is misschien zelfs wel om te zeggen: een eigen levensvisie – op schrift te stellen.
Niettemin is er bij Broeksma bij voortduring sprake van tegenstellingen, waaruit rake kritiek voortkomt: kind versus volwassene, het zich niet kunnen (of willen) conformeren tegenover de dwang van een wereld die eist dit toch vooral wèl te doen. In het gedicht ‘Het kleine giraffepaard’, opponeren oprechtheid en huichelarij.
kleine giraffepaarden zweven nieuwsgierig door de stad
met vleugels als bladeren en goedmoedige snoeten
er zijn gevlekte exemplaren bij en albino’s
praten kunnen ze, over verkeersborden en over de regen
soms slingeren ze een aanmoediging in elkaars gezicht
en kijken daarbij heel oprecht
als je aandachtig zou luisteren naar een exemplaar
zou het je laten schrikken met zijn verhalen
je zou het in een handdoek willen wikkelen
de vleugels stevig dichtgebonden
De nieuwsgierigheid van de kleine giraffepaarden, hun drang om te leven en te ontdekken is aandoenlijk en vertederend. Maar die ontroering wordt onmiddellijk opgeheven door de ontnuchterende vaststelling dat zelfs deze jonge beesten al gedronken hebben uit de bron van de onoprechtheid. Je zou ze zo graag zuiver willen houden, ze ervoor behoeden door ze dicht bij je houden ‘in een handdoek stevig dichtgebonden’.
De bundel kent vier afdelingen: ‘Paarse heuvels en nomaden’, ‘Feestelijke vlaggetjes voor mijn tijdbalk, mijn wereldbol’, Een blaf achter de huizen’ en ‘Je zat op de grond en vroeg om een servetje’. Uit het tweede deel komt ‘Lege fotolijsten’. Ook hier staat weer zaken tegenover elkaar.
In een chic restaurant hangen fotolijsten zonder foto.
Dat is decoratie.
Ze representeren de lulligheid van de kunstgeschiedenis.
Vroeger zei men: kijk wat er in de lijst hangt.
Nu zegt men: kijk wat er niet in de lijst hangt.
We weten niet meer waar het kunstwerk begint en eindigt.
Wie zegt dat ik niet in de lijst hoor te hangen?
Je wordt geacht decoratie op de verkeerde manier te gebruiken.
Het beste kun je veel vrienden hebben die in de lijsten willen hangen
en er dan niemand in hangen.
Ik wil de lege stukjes muur kussen die door de fotolijsten
worden begrensd en vertellen hoeveel geluk ze hebben gehad.
Mijn zus noemt mij een steen
maar lege fotolijsten kunnen mij diep raken.
Vroeger en nu. Decoratie/ lifestyle of een meer traditionele kunstopvatting. Wat is heden ten dage de hoogste vorm van kunst? Wie zich buiten de geëigende paden begeeft, krijgt kilte en harteloosheid naar het hoofd gesmeten (‘Mijn zus noemt mij een steen’). Terwijl de ‘ik’ hartstochtelijk op zoek is naar schoonheid die trilt van spanning en bezieling. Dat schoonheid alles met eindigheid te maken, laat het magistrale slotvers zien.
ik weet dat er bollen zweven
bliksem, helium, monaziet
het geel is zo teer dat het gloeit
ik weet dat er lichtjes zijn
maar ik moet stotteren
en op slot gaan
met een masker op
door gangen lopen
in dromen zit ik op de fiets naar huis
trap ik kille instituten
weg langs weilanden
de paarden
de paarden
er is ook een witte
de geur van aardappel
en vers gemaaid gras
je zit tegenover me in de trein
achter ons wacht men tot de lichten doven
de plaats waar we heen gaan
zal een plein hebben
van waaruit cirkels groter worden
zolang er geschiedenis ligt
hebben we een kans
weet dat ik nooit gewild heb
te praten over natte kleding
het vrolijke falen van iedere dag
weet dat er lichtjes zijn
helium zweeft onzichtbaar
boven de stad
Hoop en wanhoop zijn hier in elkaars nabijheid. De ‘kille instituten’ en ‘de bollen’ benemen de mens zijn levensadem. En erger nog, de ontvankelijkheid om te genieten van de omgeving en de natuur. Er gloort echter hoop wanneer het ‘Zolang er geschiedenis ligt/ hebben we een kans’ klinkt. Deze verwachting wordt nog eens versterkt door de lichtjes, de lichtjes van hoop die er altijd lijken te zijn. En dan slaat alles een tweede keer volkomen om, want ‘helium zweeft onzichtbaar boven de stad’. Afbreuk en eindigheid liggen op de loer. Ongemerkt. En dat is misschien nog wel grimmiger dan iets wat je langzaam aanziet komen. Zou werkelijke duurzaamheid, ultiem verzet tegen de eindigheid en het ware leven, zoals Marsman meende, dan alleen maar gevonden kunnen worden in en door poëzie?
***
Anne Broeksma (Almelo, 1987) studeerde in Utrecht Nederlandse literatuur en werkte voor Greenpeace. Zij treedt regelmatig op met haar poëzie op festivals als Mooie woorden en Lowlands. Ze schreef gedichten voor ‘Dit is de dag’ op Radio 1 en publiceerde in onder meer de tijdschriften Het liegend konijn, Kluger Hans en Tirade. Daarnaast organiseert en presenteert ze literaire programma’s.
Zij werd liefst twee keer door Meander geïnterviewd. In april 2011 door Sylvie Marie en recent (juni 2014) door Loren Brouwers.